vroege spraakwaarneming en taalontwikkeling van slechthorende en dove kinderen essentieel

Array

In het babytaallab van de Universiteit Maastricht doet dr. Ellen Gerrits onderzoek naar de vroege spraakwaarneming en taalontwikkeling van slechthorende en dove kinderen. Terwijl er ook over de taalverwerking van horende baby’s nog heel weinig bekend is.

Het herkennen van je moedertaal en afzonderlijke woorden zijn essentieel voor de spraak- en taalontwikkeling. Voor je als baby een taal kunt leren en gaat praten, moet je weten wat je moedertaal is. Ook is het noodzakelijk dat je woorden kunt herkennen uit de brei van achterelkaaruitgesprokenwoordenzonderhoorbarespaties. Deze twee onderwerpen staan dan ook centraal in het wetenschappelijk onderzoek naar vroege spraakwaarneming en taalontwikkeling van kinderen. Slechthorende en dove kinderen om precies te zijn. Terwijl er ook over de taalverwerking van horende baby’s nog heel weinig bekend is.

Kinderen die doof geboren worden, kunnen tegenwoordig al voor hun eerste levensjaar in aanmerking komen voor een cochleair implantaat (CI). Deze binnenoorprothese zet geluid om in elektrische pulsen die rechtstreeks de gehoorzenuw stimuleren. Veel dove kinderen kunnen zo toch geluiden horen, spraak verstaan en zelf hun gesproken taal ontwikkelen. Doordat ze relatief kort helemaal doof zijn geweest, loopt hun taalwaarneming en -ontwikkeling minder schade op dan bij kinderen die vroeger pas op vijfjarige leeftijd een implantaat kregen. Hoe die ontwikkeling echter precies verloopt en hoe groot de ‘schade’ is, is echter onduidelijk. Er is nog weinig onderzoek naar deze doelgroep gedaan, omdat er pas sinds een jaar CI’s worden aangebracht bij baby’s jonger dan een jaar.



Dr. Ellen Gerrits doet dan ook onderzoek naar het effect van zo’n implantaat op taalverwerving, vanuit het babytaallab van de Universiteit Maastricht, in samenwerking met het lab van de Universiteit Utrecht. Daarnaast wil het onderzoek in kaart brengen hoe de taalontwikkeling verloopt van slechthorende baby’s en peuters met een hoortoestel. Ellen Gerrits: ‘Door de spraakperceptie van dove baby’s met CI te vergelijken met die van slechthorende baby’s met een hoortoestel en goedhorende baby’s, wordt duidelijk wat het effect is van een ‘geluidloze’ periode op de spraak- en taalverwerving van kinderen. Er is nog maar weinig wetenschappelijke kennis op dit gebied.’ Gerrits kreeg in 2005 een Veni-beurs van NWO om daar verandering in te brengen. Ze zoekt nog dove en slechthorende kinderen voor het onderzoek. Al tweehonderd goed horende baby’s zijn in het babytaallab langs geweest.

In dat babytaallab krijgen baby’s links en rechts via een speaker woorden en zinnen te horen. Door de duur van hun aandacht voor een geluidsfragment te meten, kan bepaald worden of het kind een voorkeur heeft voor een bepaald type geluidsfragment. In de experimenten met horende kinderen werd tot nu toe bijvoorbeeld een Nederlands fragment afgespeeld en een Japans. Ellen Gerrits: ‘Het blijkt dat kinderen van negen maanden oud al in staat zijn het verschil te horen tussen hun moedertaal en deze totaal anders klinkende taal. De aandacht voor het moedertaalfragment was groter dan die voor de vreemde taal. De vraag is nu of dat ook geldt voor kinderen met een CI. Kunnen zij dat onderscheid ook al zo snel maken?’

Ook bleek tijdens de experimenten dat horende kinderen van negen maanden een woord uit een zin kunnen herkennen. Gerrits: ‘We bieden het kind een woord aan dat het niet kent, zoals python. Dat herhalen we een paar keer. Daarna komen de zinnen mét en zonder dat woord. ‘De python was heel erg boos.’ ‘De man speelde op de tuba’. De verwachting is dat de zinnen met python interessanter zijn dan de tuba-zinnen. Als het kind geen verschil hoort, heeft het blijkbaar niet begrepen dat ‘python’ een woord is.’ Vernieuwend aspect van het onderzoek is dat ook wat oudere baby’s getest zijn (groepen van 9, 12, 15, 19 en 23 maanden) en er meerdere experimenten in één labbezoek worden uitgevoerd. Gerrits test op deze manier of deze experimenten op termijn geschikt gemaakt kunnen worden voor gebruik in het ziekenhuis, bijvoorbeeld bij het vroeg opsporen van familiale ontwikkelingsstoornissen zoals dyslexie. Internationaal is hier veel belangstelling voor.

Het herkennen van je moedertaal en afzonderlijke woorden zijn volgens eerdere onderzoeken essentieel voor de spraak- en taalontwikkeling van een kind. Een taalachterstand heeft ernstige consequenties voor de schoolloopbaan, omdat er een sterke relatie is tussen het gesproken en het schriftelijke taalsysteem. Kinderen met een beperkte woordenschat hebben zodoende ook moeite met het begrijpen van een schriftelijke tekst. De resultaten van het onderzoek van Gerrits dragen dan ook bij aan de begeleiding van ouders van slechthorende baby’s en zullen inzicht geven in het effect van het op jonge leeftijd beginnen met een hoortoestel of een CI.

Het onderzoeksteam zoekt nog kinderen die goed horen, een hoortoestel hebben of een CI, die jonger zijn dan drie jaar. Meer informatie over het onderzoek, of de aanmeldprocedure op www.np.unimaas.nl/babylab

Dr. Ellen Gerrits is spraak-taalpatholoog en logopedist. Haar wetenschappelijk onderzoek richt zich op de taalverwerving van kinderen met spraak- en taalproblemen, in het bijzonder dove kinderen met een cochleair implantaat (CI). Dit onderzoek is ondergebracht bij het onderzoeksinstituut Hersenen & Gedrag. Ze participeert in het CI-kinderteam Maastricht-Hoensbroek en is voorzitter van de landelijke werkgroep Wetenschappelijk Onderzoek CI en oprichter van het Werkverband Taal en Cochleaire Implantatie.

Recente artikelen