Meervoudige persoonlijkheidsstoornis (DIS) ligt niet aan fantasierijkheid

Array

Nieuw onderzoek van neurowetenschapper Simone Reinders van het UMCG toont aan dat de oorzaak van meervoudige persoonlijkheidsstoornis niet is gekoppeld aan de fantasierijkheid van patienten. Dit voedt de idee dat deze stoornis gerelateerd is aan een eerder opgelopen trauma. Zij publiceerde over haar onderzoek in PLoS-One online. Meervoudige persoonlijkheidsstoornis, ook bekend onder de nieuwe naam dissociatieve identiteitsstoornis (DIS), komt bij ongeveer één procent van de bevolking voor; dit is ongeveer even vaak als schizofrenie voorkomt.

Patienten bij wie uiteindelijk de diagnose DIS wordt gesteld, hebben vaak eerder al een of meer onjuiste diagnoses gekregen, zoals schizofrenie of een bipolaire stoornis. DIS wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van twee of meer verschillende identiteiten of persoonlijkheden; elke identiteit heeft een eigen beleving van de omgeving en van zichzelf. Ondanks het feit dat de diagnose is opgenomen in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV), blijft er discussie over de vraag of het wel als een echte psychische stoornis is te beschouwen.

 

Doel van het onderzoek van Reinders en haar collega’s was om na te gaan of patienten met DIS slechts acteren. Deskundigen beweren dat DIS is gekoppeld aan herhaaldelijk trauma, zoals chronische emotionele verwaarlozing en/of emotioneel-, fysiek-, of seksueel misbruik in de vroege kindertijd. Anderen denken dat de oorzaak eerder te zoeken is in factoren als vatbaarheid voor fantasie, beïnvloedbaarheid of simulatie.

 

Reinders bestudeerde voor haar onderzoek met de PET-scan de hersenactiviteit van 29 vrouwen: 11 patienten gediagnosticeerd met DIS,10 met een hoge fantasierijkheid en 8 gezonde deelnemers met een lage fantasierijkheid die DIS simuleerden. De mate van fantasierijkheid is een indicatie voor het gemak waarmee een individu kan fantaseren, inbeelden en/of dagdromen. De deelnemers werden blootgesteld aan herinneringen aan hun trauma of aan neutrale informatie. De onderzoekers bekeken de psychologische en biologische reacties van de deelnemers.

 

Reinders vond dat er sterke verschillen zijn in de doorbloeding in de hersenen en de psycho- en fysiologische reacties op herinneringen aan hun trauma tussen de DIS-patienten en de andere groepen deelnemers. Reinders: ‘De deelnemers bij wie geen DIS was gediagnosticeerd, waren niet in staat om het patroon van hersenactiviteit na te bootsen van de DIS-patienten. Dit suggereert dat DIS niet gemakkelijk is te simuleren en niet gerelateerd is aan fantasierijkheid. De studie is een interessante en belangrijke stap voorwaarts in de discussie rond deze psychiatrische stoornis’.

Bron: UMCG

Recente artikelen