Zuivelconsumptie beschemt tegen metabool syndroom

De Caerphilly Study, uitgevoerd door onderzoekers van de University of Wales en de University of Bristol, is een prospectieve studie naar het verband tussen voedingsgewoonten en het cardiovasculair risico. Caerphilly is een kleine stad in het zuiden van Wales, iets ten noorden van Cardiff. Het cohort van de studie is een groep van 2512 mannen, representatief voor de Britse populatie geboren tussen 1920 en 1935.

Sinds de aanvang van de studie in 1979-1983 worden de deelnemers met tussenpozen van vijf jaar gevolgd. Hun voedingsgewoonten zijn geïnventariseerd met behulp van een semiquantitatieve voedselfrequentievragenlijst. Vervolgens is de betrouwbaarheid van de vragenlijst gecontroleerd door middel van een 7-daags gewogen dietary intake record bij 30% van de deelnemers.

In een onlangs in het Journal of Epidemiology and Community Health (1) gepubliceerd artikel beschrijven de Britse epidemioloog prof. Peter Elwood (University Hospital, Cardiff) en zijn collega’s het verband tussen melk- en zuivelconsumptie en het risico van het metabool syndroom in het Caerphilly cohort. Het metabool syndroom wordt gezien als de snelst toenemende aandoening ter wereld (2), en het voorspelt diabetes mellitus type 2 en cardiovasculaire ziekte zeer accuraat (3,4). Het metabool syndroom wordt ook wel het dodelijke viertal genoemd, zo schrijft Elwood.

De vier kenmerken van het syndroom zijn insulineresistentie, abdominale obesitas, verhoogde bloeddruk en afwijkende lipidenspiegels. In de Caerphilly Study wordt gesproken van het metabool syndroom als iemand voldoet aan twee van de volgende vier criteria: een nuchtere insuline- en/of glucosespiegel in de top 10% (hoger dan respectievelijk 163 mmol/l en 6,1 mmol/l), een body mass index in de top 10% (>30 kg/m2), een bloeddruk in de top 10% (hoger dan 166 mm Hg systolisch, 104 mm Hg diastolisch) of zelf-gerapporteerde hypertensie, en een HDL-spiegel in de laagste 10% (<0.92 mmol/l) en/of een triglyceridenspiegel in de top 10% (meer dan 3,25 mmol/l).



In de studie is geen onderscheid gemaakt tussen effecten van volle, halfvolle en magere melk. Bij aanvang van de studie bestond in Wales nog geen andere dan volle melk. Deze producten zijn daar eerst in 1982 op de markt verschenen. Uit een nader onderzoek dat Elwood en collega’s hebben uitgevoerd bleek dat in 2002 ongeveer de helft van de melkdrinkende deelnemers inmiddels van volle melk is overgegaan op halfvolle melk (5).

Niet alleen de melkconsumptie, maar ook de consumptie van andere zuivelproducten beschermt tegen het metabool syndroom. Tabel 3 laat het verband zien tussen het risico van het syndroom en de inname van caloriÔn uit melk, kaas en yoghurt tezamen. In het hoogste kwartiel van de zuivelconsumptie is het risico van metabool syndroom 40% van dat in het laagste kwartiel. Deze conclusie verandert niet als ook de consumptie van boter en room in de analyse wordt betrokken.

Prospectief was er geen verband tussen de melkconsumptie bij aanvang van de studie en de incidentie van diabetes tijdens de 20-jaar durende follow-up (p voor trend =0,247). In een eerdere publicatie (5) hadden Elwood en zijn collega’s laten zien dat er wel een verband is tussen melkconsumptie bij aanvang van de Caerphilly Study en het optreden van ischemische hartziekte en ischemische beroerte. Tussen 1979 en 2001 kwamen in het cohort 439 gevallen van ischemische hartziekte voor (235 fataal), en 185 gevallen van ischemische beroerte (46 fataal). Tabel 4 toont het verband tussen de melkconsumptie en het optreden van deze gebeurtenissen. Uit de tabel blijkt dat in het cohort melkconsumptie beschermt tegen ischemie. Na correctie voor rookgedrag, sociale klasse, body mass index, systolische bloeddruk, inname van alcohol en vet, en eerdere ischemische ziekte, dan blijft het effect significant voor ischemische beroerte.

Elwood en zijn coauteurs merken op dat de Caerphilly Study een groot aantal deelnemers omvat, die bovendien representatief zijn voor de Britse bevolking. Hoewel er verschillende definities van het metabool syndroom in omloop zijn, denken de auteurs toch algemene conclusies te kunnen trekken, omdat ze in hun definitie gewerkt hebben met het criterium ’top 10%’. Ze hebben dus voor alle kenmerken van het metabool syndroom de groep met het hoogste risico geselecteerd. Het klinisch belang van deze criteria blijkt uit het feit dat in het Caerphilly cohort metabool syndroom geassocieerd is met een significant verhoogd risico van gebeurtenissen tijdens de follow-up periode: een risicoverhoging met een factor van ruim 4, bijna 3 en bijna 6 voor respectievelijk ischemische hartziekte, sterfte en diabetes. Deze risicoverhogingen komen redelijk overeen met waarnemingen in andere studies (4,6,7).

De inverse associatie tussen de melkconsumptie en het risico van metabool syndroom zou op confounding kunnen berusten, maar dat lijkt de auteurs niet waarschijnlijk. Ze hebben gecorrigeerd voor alle redelijke, mogelijk verstorende variabelen. Verder is het inverse verband ook gevonden in andere studies, zoals de Tehran Lipid and Glucose Study (8), de WomenÕs Health Study (9), de DESIR Study (10), en de CARDIA Study (11). Alleen in de British Women Heart and Health Study (12) is geen inverse associatie gevonden tussen de melkconsumptie en het optreden van metabool syndroom. In deze studie kwam metabool syndroom significant minder vaak voor bij vrouwen die helemaal geen melk drinken. Volgens Elwood en zijn coauteurs zal onder vrouwen die geen melk drinken relatief veel lactose-intolerantie voorkomen, zodat ze als groep niet representatief zijn voor de algemene bevolking.

De Caerphilly-onderzoekers hebben geen verklaring voor het feit dat ze geen significante prospectieve bescherming door melkconsumptie tegen het optreden diabetes hebben gevonden. In een grotere studie (13) is wel bescherming door zuivelconsumptie tegen diabetes waargenomen. In het quintiel met de hoogste zuivelconsumptie was het relatief diabetes risico 0,79 (bij een 95%-betrouwbaarheidsinterval van 0,67 tot 0,94). Deze studie leidde tot de conclusie dat toename van de zuivelconsumptie met één portie per dag geassocieerd was met verlaging van het diabetesrisico met 4%.

In een eerder gepubliceerde literatuurstudie (14) hebben Elwood en collega’s tien grote prospectieve studies besproken waaruit bleek dat de melkconsumptie invers geassocieerd is met ischemische beroerte en ischemische hartziekte. Tezamen met de uitkomsten van de Caerphilly Study wijzen deze resultaten uit dat melk en zuivelproducten goed passen in een voedingspatroon dat de gezondheid bevordert, aldus de onderzoekers.

Rob

Recente artikelen