Beroepsmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen: effecten op de menselijke voortplanting

Array

Nederlands onderzoek aanleiding voor vragen aan Gezondheidsraad

In Nederland wordt naar schatting een half miljoen werknemers met enige regelmaat blootgesteld aan organische oplosmiddelen. Enkele bekende oplosmiddelen zijn tolueen, styreen, xyleen, benzeen en terpentine. Ze worden op grote schaal toegepast om te ontvetten en te verdunnen en zijn bijvoorbeeld te vinden in verven, beitsen, lijmen en autolakken. Omdat oplosmiddelen verdampen, kunnen mensen die met deze producten werken deze inademen.
Al langere tijd is bekend dat inademing van organische oplosmiddelen de gezondheid kan schaden. Beroepsmatige blootstelling aan deze oplosmiddelen is de afgelopen decennia in verband gebracht met diverse effecten. Het bekendste en best gedocumenteerde effect is chronische toxische encefalopathie (CTE), ook wel organisch psychosyndroom (OPS) genoemd. Dit is een ernstige vorm van schade aan het zenuwstelsel, met als gevolg geheugenstoornissen, een verminderd concentratievermogen, mentale traagheid, vermoeidheid, hoofdpijn, depressiviteit en prikkelbaarheid. Ook is bekend dat blootstelling aan bepaalde organische oplosmiddelen (zoals benzeen) kanker kan veroorzaken.

Minder is bekend over een mogelijk effect op de voortplanting. In 1999 ontstond over dat onderwerp commotie na publicatie van een Nederlandse studie onder mannen die bij een fertiliteitskliniek waren onderzocht. Een verminderde spermakwaliteit leek samen te hangen met de blootstelling aan organische oplosmiddelen. De resultaten van dit onderzoek leidden tot Kamervragen. In 2005 kwamen de resultaten van een ander Nederlands onderzoek beschikbaar. Die suggereerden dat blootstelling aan oplosmiddelen de oorzaak zou zijn van aangeboren afwijkingen en ontwikkelingstoornissen bij kinderen van schilders.
Deze twee Nederlandse studies waren voor de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanleiding om de Gezondheidsraad om advies te vragen over de mogelijke gevolgen van beroepsmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen voor de voortplanting. Een speciaal ingestelde commissie zijn de volgende vragen voorgelegd:

  • Zijn er aanwijzingen dat beroepsmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen kan leiden tot effecten op de voortplanting?
  • Is er een werkingsmechanisme bekend waarmee de mogelijke effecten te verklaren zijn?
  • Beschermen de grenswaarden* die momenteel gelden voor diverse organische oplosmiddelen tegen effecten op de voortplanting?

Onder reproductiestoornissen verstaat de commissie alle problemen die kunnen ontstaan rond de vruchtbaarheid, de zwangerschap en de ontwikkeling van het nageslacht.

De helft van het beschikbare onderzoek is bruikbaar.

De adviesvragen worden beantwoord door de resultaten uit wetenschappelijk onderzoek te beoordelen en te wegen. Een belangrijke bevinding is dat er weliswaar veel publicaties zijn die de gevolgen van beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen voor de voortplanting bestuderen, maar dat die lang niet allemaal bruikbaar zijn om de vragen van de commissie te beantwoorden. Zo is blootstelling aan oplosmiddelen vaak lastig in kaart te brengen. Een van de grote problemen is dat werknemers in bijna alle gevallen zijn blootgesteld aan mengsels van verschillende oplosmiddelen. Daarnaast komen werknemers in veel bedrijfstakken ook nog in aanraking met andere stoffen (bijvoorbeeld metalen), die soms reproductiestoornissen kunnen veroorzaken. Relaties tussen blootstelling aan specifieke oplosmiddelen en reproductiestoornissen zijn in die gevallen niet meer vast te stellen. Er is maar weinig bekend over de samenstelling van de mengsels waarmee mensen werken, en over de concentraties van de individuele oplosmiddelen waaraan zij blootstaan – ondanks de inspanningen die de laatste jaren op dat gebied zijn geleverd.
Een ander punt is dat effecten in allerlei stadia in de voortplantingscyclus kunnen optreden. Het kan gaan om gevolgen voor sperma, eicellen, eierstokken en menstruatie, maar ook om het optreden van miskramen, geboorteafwijkingen en problemen in de psychomotorische ontwikkeling van het kind. Bij deze effecten kunnen verschillende mechanismen betrokken zijn, en ook de oorzaken zijn waarschijnlijk verschillend. Het is dan ook belangrijk dat in studies onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende effecten en dat ieder effect goed is gedefinieerd. Dat is in veel studies niet het geval.
Tot slot is er vaak geen informatie beschikbaar over het moment van blootstelling, terwijl dat bij het veroorzaken van reproductietoxische effecten juist een kritische rol speelt. Zo kan blootstelling in de vroege fase van de zwangerschap andere effecten veroorzaken dan blootstelling in een latere fase.

Door deze methodologische tekortkomingen is de kwaliteit van veel epidemiologisch onderzoek niet voldoende om uitspraken te kunnen doen over de gerapporteerde verbanden tussen blootstellingen en reproductiestoornissen. De commissie heeft de beschikbare studies beoordeeld en meer dan de helft van de beschikbare studies afgewezen. Er bleven ruim 80 studies over die wel aan de gestelde kwaliteitscriteria voldeden.

Voor een aantal oplosmiddelen en situaties zijn effecten op de voortplanting gevonden

Blootstelling aan ethyleen glycolethers vermindert de vruchtbaarheid van mannen

Voor enkele ethyleenglycolethers (EGEE** en EGME***) heeft de commissie in onderzoek bij mensen aanwijzingen gevonden dat blootstelling aan deze oplosmiddelen de vruchtbaarheid van mannen kan verminderen. Onderzoek in proefdieren bevestigt dit.
Werknemers kunnen aan ethyleenglycolethers blootgesteld worden tijdens verf- en onderhoudswerkzaamheden en in de halfgeleiderindustrie. Onderzoek onder werknemers in schilders- en onderhoudsbedrijven geeft zwakke aanwijzingen dat de kans op vruchtbaarheidsproblemen bij mannen is verhoogd, afhankelijk van de hoogte van de blootstelling aan waarschijnlijk ethyleenglycolethers. De afgelopen jaren zijn de blootstellingniveaus in Nederlandse bedrijven sterk gedaald als gevolg van regelgeving. Daarnaast is het gebruik van een aantal ethyleenglycolethers (waaronder EGEE en EGME) vervangen door andere (minder schadelijke) glycolethers. Recente blootstellinggegevens zijn echter niet beschikbaar. Daarom kan de commissie niet uitsluiten dat er nog steeds bedrijfstakken zijn waar schadelijke effecten op de voortplanting optreden als gevolg van blootstelling aan deze ethyleenglycolethers.

Blootstelling van zwangere vrouwen aan ethyleen glycolethers verhoogt de kans op een miskraam en geboorteafwijkingen

Als zwangere vrouwen aan ethyleenglycolethers worden blootgesteld kunnen er reproductietoxische effecten optreden. Er zijn namelijk aanwijzingen uit epidemiologisch onderzoek dat de kans op miskramen en geboorteafwijkingen na blootstelling aan EGEE en EGME verhoogd is. Daarnaast laat dierexperimenteel onderzoek overtuigend zien dat blootstelling aan ethyleenglycolethers schadelijke effecten veroorzaakt tijdens en na de zwangerschap (van vruchtdood tot geboorteafwijkingen).
Er wordt voornamelijk in de halfgeleiderindustrie met ethyleenglycolethers gewerkt. Studies in deze industrie geven ook aanwijzingen voor een verhoogde kans op deze effecten. Ook hier geldt dat de blootstelling intussen sterk is gedaald, maar dat de commissie niet kan uitsluiten dat er nog steeds bedrijven zijn waar concentraties in de lucht een effect zouden kunnen hebben de ontwikkeling van het nageslacht.

Blootstelling van zwangere vrouwen aan tetrachloorethyleen (PER) en xyleen verhoogt mogelijk de kans op een miskraam

De commissie concludeert dat er zwakke aanwijzingen zijn dat blootstelling aan tetrachloorethyleen (PER) en xyleen bij zwangere vrouwen de kans op een miskraam verhoogt. Ook dierexperimenteel onderzoek laat zien dat blootstelling aan deze oplosmiddelen de ongeboren vrucht kan schaden. De aanwijzingen zijn echter niet sterk genoeg als bevestiging van de epidemiologische gegevens.
Blootstelling aan PER komt voornamelijk voor in stomerijen (chemische wasserijen). Studies uit de jaren 80 van de vorige eeuw onder medewerkers van stomerijen en wasserijen bevestigen het beeld dat de kans op een miskraam is verhoogd, waarschijnlijk als gevolg van blootstelling aan hoge concentraties PER. De laatste jaren zijn de concentraties PER echter zo sterk gedaald dat de commissie niet verwacht dat de huidige blootstellingniveaus tot effecten op de voortplanting zullen leiden.
Blootstelling aan xyleen wordt voornamelijk waargenomen in drukkerijen en in de petrochemische industrie. Omdat er in de beschikbare studies gelijktijdig blootstelling aan andere oplosmiddelen voorkomt, kan de commissie niet vaststellen of er op dit moment in deze bedrijfstakken een daadwerkelijk verhoogd risico is.

De kans op een miskraam is verhoogd na blootstelling van mannen en zwangere vrouwen aan tolueen

Volgens de commissie zijn er aanwijzingen uit onderzoek bij mensen dat blootstelling van zwangere vrouwen aan tolueen de kans op een miskraam verhoogt. Ook de kans op kinderleukemie is verhoogd, al zijn de aanwijzingen hiervoor zwak. De dierexperimentele gegevens bevestigen een mogelijk verband tussen blootstelling aan tolueen en het optreden van miskramen niet. De bewijskracht van deze laatste studies is echter beperkt.
In drukkerijen en de petrochemische industrie kan behalve blootstelling aan xyleen ook blootstelling aan tolueen plaatsvinden. De commissie concludeert dat er zwakke aanwijzingen zijn dat zwangere vrouwen die in drukkerijen of in petrochemische bedrijven blootstaan aan onder meer tolueen een verhoogde kans hebben op reproductiestoornissen. Omdat er ook blootstelling aan andere oplosmiddelen (bv xyleen en styreen) plaatsvindt, valt echter niet vast te stellen wat het aandeel van tolueen in dat risico is.
Niet alleen de blootstelling van zwangere vrouwen kan gevolgen hebben voor het nageslacht. Er zijn ook zwakke aanwijzingen dat als mannen vóór de bevruchting worden blootgesteld aan tolueen (bijvoorbeeld tijdens verf- en onderhoudswerkzaamheden) de kans op een miskraam bij hun partner eveneens verhoogd is.
Gegevens over de huidige concentraties tolueen zijn niet beschikbaar. De commissie kan daarom niet vaststellen of er momenteel nog een verhoogd risico is op miskramen in deze bedrijfstakken.

Van veel oplosmiddelen is weinig bekend

Informatie over de gevolgen van blootstelling voor de voortplanting is slechts voor een klein deel van de totale groep organische oplosmiddelen beschikbaar (tolueen, xyleen, styreen, aceton, ethyleenglycolethers, tetrachloorethyleen, benzeen en methyleen chloride). Voor een grote groep van organische oplosmiddelen (zoals N-methylpyrrolidon, butanol, isopropanol, 2-butoxyethanol en vele andere) geldt dat er geen (epidemiologisch) onderzoek is gedaan naar de effecten op de voortplanting. Hoewel in de praktijk blootstelling aan deze oplosmiddelen regelmatig voorkomt, kan de commissie geen uitspraken doen over de gevolgen van beroepsmatige blootstelling voor de voortplanting.
Maar ook over oplosmiddelen waarvoor wel gegevens beschikbaar zijn is het laatste woord nog niet gesproken. De resultaten zijn soms zeer beperkt of tegenstrijdig. Daardoor zijn ook voor deze oplosmiddelen vaak geen conclusies te trekken.

Beoordelen van de huidige grenswaarden is niet mogelijk

Beschermen de grenswaarden voor de werkplek die momenteel van kracht zijn voor diverse organische oplosmiddelen ook tegen effecten op de voortplanting? Deze vraag van de staatssecretaris is volgens de commissie met de beschikbare gegevens niet te beantwoorden. Een gezondheidskundige grenswaarde beschermt, per definitie, werknemers (en hun nageslacht) tegen alle gezondheidseffecten als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan stoffen. Bij het vaststellen van de gezondheidskundige advieswaarden moet dus ook rekening worden gehouden met de effecten op reproductie. Maar dan moet er wel onderzoek naar gedaan zijn en dat is vaak niet het geval.
Sinds de invoering van de nieuwe Arbowet op 1 januari 2007 moeten zowel de publieke als private grenswaarden op het niveau van de gezondheidskundige advieswaarde liggen. Voor enkele oplosmiddelen is een wettelijke grenswaarde beschikbaar: tolueen, aceton, xyleen, benzeen en enkele glycolethers. Voor de meeste andere oplosmiddelen geldt dat de sociale partners verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van een veilige grenswaarde.
De commissie is dan ook van mening dat, als er in een epidemiologische studie effecten op de voortplanting worden gevonden, het belangrijk is vast te stellen aan welke oplosmiddelen blootstelling heeft plaatsgevonden en wat het niveau van blootstelling is geweest. Indien deze gegevens niet voorhanden zijn, is het niet mogelijk vast te stellen of de gevonden effecten op de reproductie het gevolg zijn van blootstelling aan een niveau boven de bestaande grenswaarden, of dat de bestaande grenswaarden niet voldoende beschermen.

Betere blootstellinggegevens zijn nodig om risico’s in kaart te brengen

Voor een aantal oplosmiddelen (ethyleenglycolethers, tolueen, xyleen en tetrachloorethyleen) zijn er (zwakke) aanwijzingen dat blootstelling reproductiestoornissen kan veroorzaken. Actuele gegevens over de blootstelling in verschillende bedrijfstakken zijn echter niet publiek beschikbaar. Daarom adviseert de commissie voor deze stoffen het volgende:

  • onderzoek allereerst in welke bedrijfstakken momenteel nog blootstelling aan deze oplosmiddelen plaatsvindt
  • kwantificeer vervolgens voor die bedrijfstakken waar blootstelling waarschijnlijk is en wat de blootstellingconcentraties van de individuele oplosmiddelen zijn.

Beter ontsluiten van gegevens is ook noodzakelijk

Voor de meeste oplosmiddelen zijn geen of slechts beperkt gegevens over de blootstelling beschikbaar. In Nederland worden de meeste blootstellingsmetingen gedaan in opdracht van individuele bedrijven, waardoor de gegevens vaak niet openbaar toegankelijk zijn. De commissie adviseert daarom een nationale databank op te zetten, waarin alle blootstellinggegevens kunnen worden opgenomen. Het systeem in Groot-Brittannie of Duitsland kan hiervoor als voorbeeld dienen.
Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat de huidige registratiesystemen voor geboorteafwijkingen ook hun beperkingen kennen. Daarom adviseert zij ook één nationaal register op te zetten, waarin alle bestaande registers geïntegreerd worden.
Als beide databestanden (voor blootstelling en voor effecten) dan ook nog gekoppeld zouden kunnen worden, zou dat veel mogelijkheden bieden om risico’s op de werkplek beter te onderzoeken dan op dit moment mogelijk is.


* In de adviesvraag uit 2005 wordt verwezen naar de MAC-waarden (Maximaal aanvaarde concentraties). Deze zijn inmiddels vervangen door publieke (wettelijke) en private grenswaarden.
** EGEE: Ethyleenglycolethylether ofwel 2-ethoxyethanol.
*** EGME: Ethyleenglycolmethylether ofwel 2-methoxyethanol.

12 juni 2008

Redactie Medicalfacts/ Janine Budding

Ik heb mij gespecialiseerd in interactief nieuws voor zorgverleners, zodat zorgverleners elke dag weer op de hoogte zijn van het nieuws wat voor hen relevant kan zijn. Zowel lekennieuws als nieuws specifiek voor zorgverleners en voorschrijvers. Social Media, Womens Health, Patient advocacy, patient empowerment, personalized medicine & Zorg 2.0 en het sociaal domein zijn voor mij speerpunten om extra aandacht aan te besteden.

Ik studeerde fysiotherapie en Health Care bedrijfskunde. Daarnaast ben ik geregistreerd Onafhankelijk cliëntondersteuner en mantelzorgmakelaar. Ik heb veel ervaring in diverse functies in de zorg, het sociaal domein en medische-, farmaceutische industrie, nationaal en internationaal. En heb brede medische kennis van de meeste specialismen in de zorg. En van de zorgwetten waaruit de zorg wordt geregeld en gefinancierd. Ik ga jaarlijks naar de meeste toonaangevende medisch congressen in Europa en Amerika om mijn kennis up-to-date te houden en bij te blijven op de laatste ontwikkelingen en innovaties. Momenteel ben doe ik een Master toegepaste psychologie.

De berichten van mij op deze weblog vormen geen afspiegeling van strategie, beleid of richting van een werkgever noch zijn het werkzaamheden van of voor een opdrachtgever of werkgever.

One thought on "Beroepsmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen: effecten op de menselijke voortplanting"

  1. ik zie dat medicalfacts eindelijk een keer hebben geluisterd naar wat ik had te vertellen ik ben nog niet klaar ik ga dossier 1850 en informatie wereldwijd verspreiden alleen wat ik zal verspreiden ken alleen maar de waarheid ook heb ik van de commisie geeist het volgende hieronder beschreven

    IK EIS VAN DE COMMISIE VAN JUSTITIE EEN GROOT SCHALIG ONDERZOEK NAAR BELANGEN VERSTRENGELING/CORRUPTIE BINNEN EN BUITEN DE OVERHEIDS ORGANEN DIE GERICHT ZIJN TEGEN BEROEPZIEKE WERKNEMERS OP DE WERKPLEK DOOR NALATIGE WERKGEVER EN OVERHEID WAARDOOR SCHENDING VAN MEERDERE BURGELIJKE RECHTEN ZIJN ONTSTAAT VOOR DE BEROEPZIEKE WERKNEMER OP DE WERKPLEK VERDER NOG WIL IK GEEN BRIEF ONTVANGEN VAN DE COMMISIE DIE ZEGT DAT DE BRIEF VOOR KENNIS IS AANGENOMEN WANT DAAR NEEM IK GEEN GENOEGEN MEE  RECHTEN WORDEN MEERDERE MALEN GESCHONDEN TEGEN DE BEROEPZIEKE WERKNEMER OP DE WERKPLEK AL MEER DAN 40 JAAR OP BEROEP
    ZIEKTE OPS-CTE DUS GAARNE EEN ONDERZOEK DAT EISEN MIJN RECHTEN EN DAT VAN ALLE BEROEPZIEKE WERKNEMERS OP DE WERKPLEK DIE MOMENTUEEL IN DE ZIEKTEWET NOOD GEDWONGEN THUIS ZITTEN EN GEEN EERLIJK PROCES,ONDERZOEK OF RECHTZAAK HEBBEN GEKREGEN EN DE WERKGEVER ER ZONDER RECHTZAAK/KLEERSCHEUREN VANDOOR IS GEGAAN

    Spreiding kennis organische psychosyndroom voorkomt slachtoffers Onderzoekers van het Academisch Medisch Centrum maakten onlangs meer bekend over de ‘schildersziekte’, het organische psychosyndroom. Arbouw-columnist Cees van Vliet vindt het treurig dat de erkenning van klachten soms tergend lang duurt. Hij waarschuwt daarbij voor andere, eveneens onderschatte risico’s van het werken in de bouw, zoals de blootstelling aan kwartsstof. Direct verband Organische psychosyndroom (OPS)-patiënten stuiten eigenlijk al jaren op onbegrip. Hun ziekte is lang gebagatelliseerd. Maar met elke doorbraak in de medische wereld groeit de erkenning. Onderzoekers van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam vonden een direct verband tussen de symptomen, de mate van blootstelling aan de schadelijke stoffen en een verandering in het hersenweefsel. Zo blijkt uit een artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Annals of Neurology.Het gebrek aan erkenning voor een klacht als OPS past volgens Van Vliet in een breder kader van het onderschatten van de risico’s. Asbest is daar een goed voorbeeld van. Lange tijd werd het materiaal grif gebruikt en bewerkt. Pas toen bekend werd dat het inademen van kleine asbestvezels dodelijk kan zijn, werden maatregelen genomen. Nu wordt zelfs een heel dorp schoongeveegd wanneer blijkt dat er asbestvezels zijn vrijgekomen. In het verleden zijn veel slachtoffers gevallen. En wie weet wat de toekomst nog brengt.Evenwichts stoornissen De geschiedenis van oplosmiddelen kent hetzelfde verloop als bij asbest. Met de Vervangings plicht roept de overheid vanaf 2000 terecht een halt toe aan het werken in de dampen van bijvoorbeeld ongezonde verf. De wet schrijft voor dat bij binnenwerk minder schadelijke producten moeten worden gebruikt, zoals de water gedragen varianten. Voor veel schilders en spuiters kwam de kentering echter te laat. Zij zitten nu thuis. Ze zijn steeds meer dingen gaan vergeten, kregen last van evenwichts stoornissen. Sommigen gingen zich vreemd gedragen of werden agressief. Oók zijn de oplosmiddelen schadelijk voor de vruchtbaarheid. De zo genoemde repro toxische stoffen kunnen nadelige effecten hebben op de vruchtbaarheid en de (ongeboren) baby. Vandaag de dag moeten werkgevers tot in de puntjes uitzoeken met welke voor de voorplanting gevaarlijke stoffen bij hen in het bedrijf wordt gewerkt.Model Soms ontstaan de klachten door onwetendheid, soms is er ook sprake van onwil. Zowel bij werkgevers als werknemers ontbreekt soms de bereidheid iets aan een risico te doen. Het is een lastig te bestrijden fenomeen. Alleen het opleggen van regels werkt niet. Daarbij moet er de motivatie zijn om de regels na te leven. Wellicht kunnen de OPS-patiënten als voorbeeld dienen, in het bijzonder voor werkgevers en werknemers die roekeloos met bijvoorbeeld kwartshoudend materiaal omgaan. Kwartsstof kan longkanker veroorzaken. De OPS-patiënten staan model voor de enorme impact die het werk op de gezondheid kan hebben. De bedrijfstak heeft wellicht de tijd mee, mede door het onderzoek dat in de bedrijfstak naar de arborisico’s is gedaan. Was van oplosmiddelen het gevaar lange tijd niet bekend, van veel schadelijke factoren is anno 2008 de informatie breed beschikbaar. Terecht is de toegestane hoeveelheid kwartsstof in de lucht zeer laag. Laten we bij het maken van regels en de naleving ervan lering trekken van gebeurtenissen uit het verleden.OnnodigOnderzoek dat in de toekomst plaats vindt, moet zorgvuldig plaats hebben en ertoe bij dragen dat mensen zo gezond en veilig mogelijk kunnen werken. Dat is in het belang van iedereen. De kennis mag wat Van Vliet betreft tot ver buiten de landsgrenzen gaan. De wereldwijde verspreiding van deze kennis kan

    voorkomen dat elders onnodig slachtoffers vallen.

    Bron: Arbouw

    Externe nieuwslinks

    Column Cees van Vliet op Arbouw.nl Gerelateerde externe links

    Oplosmiddelgerelateerde klachten (OPS/CTE): Omschrijving; Oorzaak; Preventieve maatregelen van de website Arbouw.nl

    Organisch Psychosyndroom dossier Min. SZW

    Gerelateerde links arboportaal

    Vluchtige stoffen. Wat moet? Wat mag?

    16-04-2008 AMC – Hersenschade bij schildersziekte aangetoond

    AFZENDER:M.MEIJER GRADALAND 26 2591 HG DEN HAAG [email protected] mobiel 06-14938002

Comments are closed.

Recente artikelen