Nabestaanden Parnassia doden willen politieke oplossing

Array

beroepsgeheimDe nabestaanden van een man en een vrouw die in december 2007 dood werden gevonden op het terrein van de psychiatrische kliniek Parnassia in Den Haag, voelen zich tekort gedaan.
In een brief aan minister Ernst Hirsch Ballin (Justitie) vragen zij om een politieke oplossing.

De nabestaanden hebben dat zaterdag in het televisieprogramma NOVA verteld.

”Het zou in een land als Nederland toch niet mogen gebeuren dat twee moordzaken, waarbij een reele kans op herhaling bestaat, niet worden opgelost doordat een medische instelling haar maatschappelijke verantwoordelijkheid niet neemt”, schrijven ze in de brief.

Beroepsgeheim
Ze vinden het onjuist dat Parnassia voor het politieonderzoek geen gegevens wil verstrekken over een patient van de kliniek. De kliniek baseert zich op het beroepsgeheim van artsen en heeft hierin van de rechter gelijk gekregen. Ruim een week geleden maakte de politie bekend dat zij noodgedwongen stopt met het onderzoek naar de dood van een moeder en haar zoon. De twee werden gevonden in een sloot op het terrein van de instelling. De nabestaande proberen nu via Hirsch Ballin te morrelen aan het beroepsgeheim.

Feiten van het Beroepsgeheim

Het beroepsgeheim bestaat uit de zwijgplicht en het verschoningsrecht. De zwijgplicht geldt tegenover iedereen, het verschoningsrecht tegenover de rechter, de rechter-commissaris en de politie. Ook in contacten met politie/justitie bewaart de arts het beroepsgeheim: waarheidsvinding is geen grond voor doorbreking ervan, niet tijdens het opsporingsonderzoek, niet tijdens het gerechtelijk vooronderzoek en niet ter terechtzitting.

Het beroepsgeheim kan alleen doorbroken worden als sprake is van:

* toestemming van de patient óf
* een wettelijke plicht tot spreken óf
* een conflict van plichten : d.w.z. met het vrijgeven van informatie aan politie/justitie kan (mogelijk) acuut en direct gevaar voor de veiligheid of het leven van de patient of anderen worden voorkomen.

Het verdient aanbeveling de redenen van het doorbreken van het beroepsgeheim in het dossier aan te tekenen.

Ad 1: Toestemming van de patient.
Als de patient of zijn vertegenwoordiger toestemming geeft voor het openbaar maken van zijn gegevens aan politie/justitie is de arts niet gehouden aan zijn beroepsgeheim. Dat betekent echter niet dat hij dan verplicht is te spreken. Wel moet hij goede redenen hebben om dan nog informatie geheim te houden.

Ad 2: Wettelijke plicht tot spreken.
Voorbeelden zijn bepalingen in de Wet op de lijkbezorging en de Infectieziektenwet.

Ad 3: Conflict van plichten .
Heeft de arts informatie over een patient die hij vanwege zijn beroepsgeheim niet mag prijsgeven maar komt hierdoor een ander zwaarwegend belang in gevaar, dan kan hij in een conflict van plichten komen. De arts staat dan voor de keuze tussen zijn beroepsgeheim en dat andere belang.

Bij het maken van de keuze moet de arts zich de volgende vragen stellen:

* Is het mogelijk toestemming aan de patient te vragen?
* Kan de patient het probleem zelf oplossen?
* Is er een reeel risico op acuut en direct gevaar?
* Wordt het risico daadwerkelijk weggenomen door politie/justitie te informeren?
* Is er geen andere weg om de dreiging weg te nemen?
* Is er een redelijke verhouding tussen middel en doel?

Doorbreking van het beroepsgeheim tegenover politie/justitie op grond van een conflict van plichten is met name geoorloofd in situaties waarin direct gevaar als gevolg van strafbaar handelen kan worden afgewend door ingrijpen van de arts, bijvoorbeeld bij (een vermoeden van) kindermishandeling

Op 15 mei 2007 schreef het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) een brief naar de Minister van Jeugd en Gezin over het gebruik van het medisch beroepsgeheim en het conflict van plichten bij gevallen van kindermishandeling:

Brief CBP: Informatie-uitwisseling in de jeugdzorg (pdf file)

Het CBP komt tot de stellingname dat bij vermoedens van kindermishandeling het voor alle betrokken beroepsgroepen duidelijk moet worden dat informatie niet alleen mag, maar zelfs moet worden uitgewisseld. De Wet bescherming persoonsgegevens bevat geen beletselen die ingrijpen ten behoeve van kinderen verhinderen. Toch zijn hulpverleners vaak ten onrechte bang om de zwijgplicht te overtreden. De consequenties van onterecht zwijgen zijn groter dan de consequenties van onterecht spreken!

Hierbij moet ook het volgende worden bedacht:

“Het recht op geheimhouding van medische gegevens is een basaal recht van elke burger. Maar het kan uiteraard niet zo zijn dat het medisch beroepsgeheim de fundamenten van onze samenleving bedreigt. Het beroepsgeheim kan geen reden zijn om kindermishandeling onbesproken te laten hoewel het belang van kind hierom vraagt, om de arts die gerechtigd is om levensbeeindigend te handelen niet te controleren of de medisch hulpverlener die ernstig strafbare feiten pleegt vrij spel te geven. Wanneer het medisch beroepsgeheim op deze wijze zou worden gebruikt, zou het zich tegen zichzelf kunnen keren en de toegankelijkheid van de zorg kunnen belemmeren.”

Bron: W.L.J.M. Duijst, Boeven in het ziekenhuis (diss.).
Den Haag: SDU uitgevers, 2007 (2e herziene druk).

Binnen beroepsgroepen die met het verschijnsel huiselijk geweld of kindermishandeling in aanraking komen, bestaat behoefte aan kennis over de mogelijkheden om informatie over huiselijk geweld met anderen te delen. Huisartsen, hulpverleners, medewerkers van consultatiebureaus, ziekenhuizen en thuiszorginstellingen durven vaak geen persoonlijke gegevens van hun clienten uit te wisselen uit angst de geheimhoudplicht te doorbreken. Toch biedt de Nederlandse wet- en regelgeving wel ruimte om het belang van de client af te wegen tegen het belang van geheimhouding.

Op 25 juni 2007 heeft het Ministerie van Justitie een ‘Wegwijzer Huiselijk geweld en beroepsgeheim’ gepubliceerd, die bedoeld is voor beroepskrachten die te maken krijgen met signalen van kindermishandeling. Deze handreiking is toegestuurd aan tal van organisaties en beroepsgroepen waaronder verloskundigen, (huis)artsen, maatschappelijk werk, bureaus jeugdzorg, onderwijs, Raad voor de Kinderbescherming, vrouwenopvang, politie en thuiszorg. Doel van deze publicatie is te voorkomen dat beroepskrachten onnodig terughoudend zijn bij de uitwisseling van informatie.

Folder MvJ: Huiselijk geweld en beroepsgeheim (pdf file)

In de praktijk prevaleert medische bijstand (hulpverlening) boven het belang van politieonderzoek, opsporing en vervolging. Bedacht moet worden dat, als strafrechtelijke waarheidsvinding en medische hulpverlening om voorrang strijden, in de rechtspraak als regel het laatste belang prevaleert. Artsen, die dat lastig vinden, moeten bedenken dat opsporingsfunctionarissen voor hun informatievoorziening doorgaans niet afhankelijk zijn van hulpverleners alleen.


Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit

Bij het nemen van de beslissing om het beroepsgeheim wel of niet te doorbreken, dient de arts de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit te betrekken.

Met subsidiariteit wordt bedoeld dat de arts zich de vraag moet stellen of de veiligheid van het slachtoffer ook op minder ingrijpende wijze kan worden beschermd dan door de politie in te lichten. Zo ja, dan moet hij kiezen voor het minder ingrijpende alternatief. Als direct gevaar (d.i. een acute en levensbedreigende situatie) voor personen echter alleen kan worden opgeheven door een schending van het beroepsgeheim, dan is dat toegestaan.

Met proportionaliteit wordt bedoeld dat de schade als gevolg van de schending van het geheim in verhouding moet staan tot het voordeel, dat de schending met zich brengt. Als het inschatten van dat voordeel voor de arts in kwestie lastig is, verdient het aanbeveling vertrouwelijk overleg te plegen met een collega of met de KNMG-artseninfolijn .

De arts beslist.
Het is niet de politie, rechter(-commissaris) of officier van justitie maar de arts zelf die beslist of hij zich op het beroepsgeheim beroept of niet. Hij maakt daartoe een belangenafweging tussen het beroepsgeheim en belangen, die in het gedrang komen bij het bewaren van het geheim. Alleen in gevallen waarin de arts een kennelijk onredelijke afweging maakt, zal een rechter de beslissing van de arts overrulen.

Omvang beroepsgeheim

Het beroepsgeheim omvat alle gegevens, die een arts in de uitoefening van zijn beroep over de patient te weten komt, ook niet medische aangelegenheden en zaken die de arts buiten de patient om te weten komt.

De zwijgplicht heeft een wettelijke basis in met name het Wetboek van Strafrecht (art. 272), het Burgerlijk Wetboek (WGBO art. 7:457) en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG art. 88). De zwijgplicht van de arts kan, of beter moet, ook jegens de rechter worden volgehouden. Wordt een arts door een rechter als getuige opgeroepen, dan heeft de arts het recht om te weigeren een getuigenis af te leggen, als dat ertoe zou leiden dat de arts zijn zwijgplicht zou moeten doorbreken. Dit recht heet het verschoningsrecht. Het is aan de rechter om te bepalen of het beroep op het verschoningsrecht zal worden gehonoreerd (zgn. marginale toetsing). Is dat niet het geval dan zal de arts alsnog moeten spreken.

Geen plicht tot spreken
Geeft de patient de arts toestemming om een verklaring af te leggen, dan verplicht dit de arts niet om te spreken. Het verschoningsrecht van de arts staat niet ter beschikking van de patient maar is een recht dat de arts zelf mag uitoefenen ter ondersteuning van zijn zwijgplicht. De achtergrond hiervan is gelegen in het begrip ‘silence significatif’. Dit betekent dat de arts, als hij alleen zou spreken als dit in het voordeel van de patient is, door zich te beroepen op het verschoningsrecht de indruk zou wekken iets achter te houden.

Het verschoningsrecht van een arts heeft nog twee belangrijke consequenties:

Geen aangifteplicht
Ten eerste is een arts op grond van het verschoningsrecht vrijgesteld van de aangifteplicht. Dit betreft de plicht die in beginsel iedere burger in Nederland heeft om, indien men weet van een gepleegd ernstig misdrijf, hiervan aangifte te doen bij de politie. Die verplichting geldt echter niet als men zich vervolgens op grond van het verschoningsrecht zou kunnen onthouden van het afleggen van een getuigenis (art. 160 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv)).


Geen inbeslagneming dossiers

Bovendien is het zo dat bij personen die een verschoningsrecht hebben, geen inbeslagneming van ‘ brieven of andere geschriften’ waarop het beroepsgeheim rust mag plaatsvinden. Dat betekent onder meer dat een medisch dossier zich niet leent voor inbeslagneming door politie, openbaar ministerie of rechter commissaris, tenzij degene die het beroepsgeheim in acht moet nemen daarvoor toestemming geeft (en dus zijn zwijgplicht doorbreekt) (art. 98 Sv). Een hulpverlener mag daarbij zelfs weigeren mee te werken aan doorzoeking en die weigering dient volgens de Hoge Raad door politie en justitie te worden geeerbiedigd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de weigeraar onjuist is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de doorzoeking zich richt op persoonlijke bezittingen van de hulpverlener.

De Hoge Raad heeft echter bepaald, dat inbeslagneming wél mag plaatsvinden in zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt zo groot kan zijn, dat schending van het beroepsgeheim gerechtvaardigd kan zijn. Wannéér er echter sprake is van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden is door de Hoge Raad niet nader toegelicht. Dat is dan ook met enige regelmaat een punt van discussie.

Punt van aandacht is nog dat het verbod op inbeslagneming volgens de letter van de wet alleen van toepassing is op ‘brieven en andere geschriften’. Dat zou betekenen dat andere patientgebonden materialen, zoals röntgenfoto’s en resten van afgenomen bloed, wel in beslag genomen zouden mogen worden.

Aangenomen moet echter worden dat de strekking van de wet zodanig is dat het beslagverbod geldt voor alle soorten ‘ gegevensdragers’ (scans, magneetbanden, rontgenfoto’s etc.). Of het beslagverbod zich ook zou uitstrekken over bloedmonsters, stoffelijke overschotten etc. is niet duidelijk.

Het stelsel van de wet brengt met zich mee dat het belang van het beroepsgeheim prevaleert boven de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Alhoewel die regel helder lijkt, kunnen zich in de praktijk situaties voordoen waarin de arts in een dilemma komt te verkeren en zijn zwijgplicht zou willen doorbreken.

Toenemende druk op artsen om te spreken of te zwijgen
Het beroepsgeheim van artsen komt steeds meer onder druk te staan. Dat stelt professor Kastelein, advocaat en bijzonder hoogleraar Gezondheidsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 1 maart 2008.
Artsen en ziekenhuizen komen volgens haar steeds vaker voor de rechter te staan in zaken die met hun beroepsgeheim te maken hebben. Sinds 2002 speelden er 124 zaken waarbij het Openbaar Ministerie (OM) medische dossiers had gevorderd.
Kastelein noemt als voorbeeld gevallen van vermoedelijke kindermishandeling. Artsen staan bij die zaken volgens de hoogleraar niet te springen om het OM medische informatie over het kind te geven.
Aan de ene kant omdat ze bang zijn dat het kind hierdoor nog meer in de problemen zou kunnen komen. Aan de andere kant omdat ouders steeds vaker de arts voor de rechter slepen.
Ook komt het volgens haar vaker voor dat de medische dossiers van overledenen worden opgeeist door nabestaanden. Zij willen op die manier boven water halen dat er bijvoorbeeld tijdens de behandeling fouten zijn gemaakt.
Het kan ook zijn dat nabestaanden op basis van het dossier willen aantonen dat de overledene vlak voor zijn of haar dood niet meer in staat was een testament te wijzigen.

“De recente ontwikkelingen vereisen alertheid bij artsen en hun organisaties. Het is in beginsel niet toegestaan om derden gegevens te verstrekken zonder toestemming van de patient. Dit geldt ook als de patient een kind is, overleden is of ‘slechts’ op papier bestaat, zoals bij het EPD. Het gaat uiteindelijk bij het beroepsgeheim om het geheim van de patient en het recht van de arts om zich op die grond te verschonen.”

Abonnees van het NTvG kunnen de volledige (nederlandse) tekst van de publicatie inzien via de:

Website van het NTvG

Gemeentelijk lijkschouwer
In de rol van gemeentelijk lijkschouwer kan de arts een verzoek krijgen van de behandelend arts of van justitie. Bij een niet-natuurlijke dood moet hij rapporteren aan de officier van justitie. Alleen informatie, die relevant is voor het beoordelen van de aard van het overlijden, geeft hij door aan justitie. Medische of andere informatie, die geen relatie heeft met het overlijden, dient de lijkschouwer voor zich te houden. De lijkschouwer mag bij een niet-natuurlijke dood aan niemand inlichtingen verschaffen, dus ook niet aan de huisarts of familieleden. Eenieder, die informatie wenst, moet worden verwezen naar de officier van justitie. Bij een natuurlijke dood bestaat geen wettelijke plicht tot het informeren van politie/ justitie.

Onduidelijk is hoever de informatieplicht gaat van de behandelend arts aan de lijkschouwer als er sprake is van (twijfel aan) een natuurlijke dood. Wettelijk is hierover niets vastgelegd. Gebruikelijk is dat de behandelend arts de gemeentelijk lijkschouwer zoveel mogelijk relevante informatie verstrekt en dat de gemeentelijk lijkschouwer de informatie, die verband houdt met het overlijden, in zijn rapport aan de officier van justitie vermeldt.

Het uitvoeren van een lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer is wettelijk voorgeschreven in de Wet op de lijkbezorging (Wlb).
In artikel 80 sub 8 van de Wlb. wordt het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing dan wel een poging daartoe strafbaar gesteld. Het verstrekken van onvoldoende informatie of een weigering voldoende informatie te verstrekken lijkt daarmee onder deze strafbaarstelling te vallen. In dit verband lijkt ook de volgende bepaling van belang te zijn:
Wetboek van Strafrecht: artikel 190

Beroepsgeheim na de dood

Het beroepsgeheim reikt over het graf heen.Na de dood van de patient mag de arts het geheim alleen schenden:

  • als hij mag veronderstellen dat de overledene, als hij nog in leven was geweest, daarvoor toestemming zou hebben gegeven (‘veronderstelde toestemming’) óf
  • als er – na belangenafweging – zwaarwegende argumenten zijn voor schending van het geheim.

Het beroepsgeheim eindigt niet bij het overlijden van de patient. Toch kan politie/justitie belang hebben bij openbaarmaking van gegevens van de patient. In dat geval kan de constructie van de veronderstelde toestemming oplossing bieden.

Hierbij kunnen de volgende vragen behulpzaam zijn:

  • hoe groot is het belang van de overledene (goede naam, privacy)?
  • hoe groot is het belang van politie/justitie?
  • is het openbaren van medische gegevens aan politie/justitie de enige mogelijkheid om het belang te dienen?
  • om wat voor belang gaat het (medische fout, opsporing moordenaar)?
  • wat voor gegevens worden gevraagd (meer of minder delicate)?

Volgens recente jurisprudentie kan inzage van nabestaanden gebaseerd worden op ‘concrete aanwijzingen dat zonder inzage een zwaarwegend belang (bijv. grote maatschappelijke onrust) zou worden geschaad’ .

Redactie Medicalfacts/ Janine Budding

Ik heb mij gespecialiseerd in interactief nieuws voor zorgverleners, zodat zorgverleners elke dag weer op de hoogte zijn van het nieuws wat voor hen relevant kan zijn. Zowel lekennieuws als nieuws specifiek voor zorgverleners en voorschrijvers. Social Media, Womens Health, Patient advocacy, patient empowerment, personalized medicine & Zorg 2.0 en het sociaal domein zijn voor mij speerpunten om extra aandacht aan te besteden.

Ik studeerde fysiotherapie en Health Care bedrijfskunde. Daarnaast ben ik geregistreerd Onafhankelijk cliëntondersteuner en mantelzorgmakelaar. Ik heb veel ervaring in diverse functies in de zorg, het sociaal domein en medische-, farmaceutische industrie, nationaal en internationaal. En heb brede medische kennis van de meeste specialismen in de zorg. En van de zorgwetten waaruit de zorg wordt geregeld en gefinancierd. Ik ga jaarlijks naar de meeste toonaangevende medisch congressen in Europa en Amerika om mijn kennis up-to-date te houden en bij te blijven op de laatste ontwikkelingen en innovaties. Momenteel ben doe ik een Master toegepaste psychologie.

De berichten van mij op deze weblog vormen geen afspiegeling van strategie, beleid of richting van een werkgever noch zijn het werkzaamheden van of voor een opdrachtgever of werkgever.

Recente artikelen