“De sportgeneeskunde moet bereikbaar zijn voor iedereenâ€
ArrayVan jong tot oud is sportief bewegen gezond. Daar is iedereen van overtuigd, zeker ook de overheid. Deze ziet heil in de preventieve – en de daarmee uiteindelijk kostenbeperkende – rol van sportief bewegen, dat daarom zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. Het gevolg is een toenemende vraag naar sportmedische (top)zorg, ook vanuit de curatieve medische wereld, terwijl juist de sportgeneeskunde ondanks bovengenoemde trend nog steeds niet is erkend als medisch specialisme. “De sportgeneeskunde bevindt zich dan ook in een spagaatâ€, zegt Bruinsma. “Enerzijds is er een toenemende behoefte aan sportmedische zorg en daarbij dus ook aan wetenschappelijk sportmedisch onderzoek en opleidingsplaatsen voor sportartsen. Anderzijds is sportgeneeskunde niet erkend als medisch specialisme en komt de sportgeneeskundige zorg niet in aanmerking voor vergoedingen die voor de overige medisch specialismen wel gelden. Hierdoor wordt de sportgeneeskunde uitgesloten van verschillendezorgontwikkelingen en, belangrijker nog, mist zij een groot aantal patienten – die er gezien de maatschappelijke trend wel zijn – voor optimale sportmedischezorg. Intussen functioneert de sportgeneeskunde al wel als medisch specialisme: de sportgeneeskunde heeft inmiddels haar weg gevonden in het (academisch) ziekenhuis, beschikt over eigen hoogleraren en initieert baanbrekende onderzoeksprojecten, al dan niet in samenwerking met andere medische specialismen. Verder werkt de sportgeneeskunde samen in een keten met (para)medische disciplines en maakt zij deel uit van het geneeskundig onderwijs. Kortom, de sportgeneeskunde heeft haar meerwaarde op medisch preventief, curatief en academisch terrein al ruimschoots bewezen.â€Bruinsma is nu twintig jaar directeur van de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG). “Nederland had in de jaren zestig zo’n driehonderd sportkeuringsbureausâ€, vertelt ze. “Iedere recreatiesporter moest zich namelijk door een arts laten keuren. Door de Olympische Spelen in die tijd ontstond er een toenemende behoefte aan sportmedische begeleiding en meer belangstelling voor de sportgeneeskunde. Daarmee groeide de behoefte aan bundeling van sportgeneeskundige activiteiten. Dit resulteerde in de oprichting van de VSG in 1965. In de jaren zeventig kwam er steeds meer kritiek op de sportkeuringen omdat ze steeds minder aan hun doel beantwoordden. Men wilde niet langer keuren volgens een standaardboekje, maar zoals we nu zeggen: ‘evidence based’; kwaliteitszorg leveren. Deze ontwikkeling raakte in een stroomversnelling: in de jaren zeventig zijn de Sportmedische Adviescentra opgericht en is begonnen met de opleiding van de eerste sportarts; in 1986 is de sportgeneeskunde erkend als sociaalgeneeskundig specialisme. Bruinsma: “We hebben ons duidelijk weten te positioneren. We zijn er voor iedereen. Voor de chronisch zieke, voor degene die besluit weer eens sportief te gaan bewegen ter recreatie en voor de topsporter. De Nederlander staat bij ons centraal. Maar het is nog niet voor alle artsen duidelijk dat we ook in de tweedelijns zorg een plek hebben verworven. Daarom is de erkenning tot medisch specialisme zo van belang. Deze erkenning zal onze zichtbaarheid vergroten en de samenwerking met overige specialismen versterken. De sportgeneeskunde moet immers bereikbaar zijn voor iedereen.â€
Lonneke Homfeld
Bron: Nieuwsbrief UCS nummer 4, 2010, www.umcutrecht.nl/subsite/sportgeneeskunde