Afname angst maakt aids niet minder gevaarlijk

Array

De angst voor besmetting met hiv en aids is iets afgenomen. Huisartsen vragen de laatste jaren minder hiv-testen aan, al nemen ze vaker het initiatief de kans op aids te bespreken met patienten. Voorkomen moet worden dat het virus onderduikt en zich ongemerkt, meer gaat verspreiden.

Sinds 1999 pleiten de Wereldgezondheidsorganisatie en de Gezondheidsraad voor actiever bespreken van en testen op hiv en aids. Door tijdig te testen kun je zo vroeg mogelijk met behandeling beginnen, waarmee je de kans op overdracht verkleint. Met het beschikbaar komen van effectieve aidsremmers is de laatste jaren echter de angst voor aids en de behoefte aan informatie hierover in Nederland afgenomen. Daardoor zijn er nog steeds mensen geïnfecteerd die het virus zonder dat ze het weten aan anderen kunnen doorgeven.

Angst voor aids
De afname van de angst voor aids is terug te zien in de huisartsenpraktijken. Vanaf 1988 nam aanvankelijk het aantal patienten dat de huisarts consulteerde vanwege ‘angst voor aids’ flink toe. In 1994 waren dat 27 contacten per 10.000 patienten. In 2008 en 2009 daalde dit tot iets onder de 20. Bij slechts 6% hiervan betreft het een consult vanwege homo- of biseksuele contacten. Homo- en biseksuele mannen gaan vanwege ‘angst voor aids’ eerder naar een soa-poli, vrouwen naar de huisarts. Meestal lag het initiatief om over ‘angst voor aids’ te spreken bij de patient. Maar in 2009 nam de huisarts wel vaker (20%) het initiatief om erover te spreken dan in voorgaande jaren.

Testen
Vanaf 1988 neemt ook het aantal testafspraken via de huisarts toe. In 2006 en 2007 maakten huisartsen van de Continue Morbiditeits Registratie Peilstations van het NIVEL voor bijna 90% van de patienten met ‘angst voor aids’ afspraken voor een test. Dit nam af tot 70,3% in 2009. Wel namen de huisartsen in 2008 en 2009 vaker dan daarvoor het initiatief om – in samenspraak met de patient – te testen op hiv. Na het consult met de huisarts kreeg 15% van de mensen toch een testafspraak, hoewel ze daar niet zelf om verzochten. Het aantal positieve testuitslagen was 1,5% in 2009 en gemiddeld over de voorgaande jaren 1,3%. “De kans op een positieve test is dus nog steeds klein”, stelt NIVEL-projectleider, huisarts en epidemioloog Gé Donker, “de huisarts ziet dan ook vooral veel jonge heteroseksuele stellen die een nieuwe relatie beginnen, dat is een groep met een laag risico.”

Risicogroepen
“In Nederlandse soa-centra wordt iedereen standaard getest op aids. Dat vind ik geen goed idee voor de huisartspraktijk, laagdrempelig testen van risicogroepen wel”, vervolgt Donker. “Testen op hiv is niet altijd nodig. Goed overleg met de patient en een goede inschatting van het risico is belangrijk als bewustwording voor dokter en patient. Als huisarts weet je lang niet altijd de seksuele geaardheid van je patienten. Het is bij consulten betreffende ‘angst voor aids’ belangrijk daar wel naar te vragen om een goede risico-inschatting te kunnen maken, omdat hiv in Nederland nog steeds het meeste voorkomt bij homo- en biseksuele mannen. Soms ook moeten we nog even wachten met testen omdat het risicovolle contact nog te kort geleden is. Een hiv-infectie is pas na vier tot zes weken vast te stellen. Standaard testen op een te vroeg moment zou dan leiden tot onterechte geruststelling. Een goed gesprek met de patient over risico’s werkt ook preventief en uiteraard is het in het belang van de patient en de samenleving, patienten met hiv zo vroeg mogelijk op te sporen, zodat tijdig met de behandeling kan worden begonnen.”

Risico andere soa
Uit ander NIVEL-onderzoek blijkt, dat het aantal consulten in de huisartspraktijk waarin het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) in het algemeen wordt besproken de afgelopen jaren wel is toegenomen. Donker: “Daarbij lijkt de aandacht echter vooral gericht op de kans op chlamydia-infectie en minder op het veel kleinere risico op hivbesmetting. Mogelijk speelt de verschillende wijze van testen daarbij ook een rol. Hiv kan alleen middels een bloedonderzoek worden vastgesteld, terwijl chlamydia en de meeste andere soa’s zijn vast te stellen in urine- of slijmmonsters.”

CMR
Binnen de Continue Morbiditeits Registratie (CMR) Peilstations houdt het NIVEL al sinds 1988 gegevens bij over ‘angst voor aids’. De CMR Peilstations bestaan sinds 1970 en vormen een representatieve groep van 59 Nederlandse huisartsen in 42 praktijken. Hun patientenpopulatie bestrijkt ongeveer 0,8% van de Nederlandse bevolking en is landelijk representatief naar regionale spreiding en bevolkingsdichtheid. De peilstation-huisartsen rapporteren wekelijks of op jaarbasis over het vóórkomen van een aantal ziekten, gebeurtenissen en verrichtingen die in routine-registraties ontbreken en daarin niet gemakkelijk zijn op te nemen.

Subsidient
Soa Aids Nederland

Samenwerkingspartners
Soa Aids Nederland
RIVM

 

Bron: NIVEL

Redactie Medicalfacts / Alida Budding - Hennink

Samen met mijn dochter Janine Budding verzorg ik dagelijks het online medisch nieuws voor zorgverleners, zodat zorgverleners elke dag weer op de hoogte zijn van het nieuws wat voor hen relevant is. De rol en beleving van patiënt & Healthy Ageing, zijn voor mij speerpunten om extra aandacht aan te besteden.

Ik heb jarenlang ervaring in diverse functies in thuiszorg.

Recente artikelen