Depressie na beroerte snel opsporen
ArrayPatienten met een beroerte revalideren slechter als ze depressief zijn. Dankzij het promotieonderzoek van Janneke de Man-van Ginkel kunnen verpleegkundigen deze mensen eerder opsporen en ze extra stimuleren. De Man-van Ginkel promoveert op 30 augustus aan het UMC Utrecht.
Eenderde van de mensen die een beroerte doormaken, kampt daarna met depressieve symptomen. Ze zijn lusteloos en hebben geen moed om wat te ondernemen. Dat is funest voor een goede revalidatie, die draait om actieve deelname aan therapie. Maar depressie na een beroerte wordt vaak over het hoofd gezien. In haar promotieonderzoek probeerde verpleegkundige en verplegingswetenschapper Janneke de Man-van Ginkel daarom depressie snel op te sporen.
Patienten liggen te kort in het ziekenhuis om daar de diagnose al te stellen. De Man analyseerde daarom 400 patienten met een beroerte zes weken nadat ze uit het ziekenhuis ontslagen waren. De Man zocht naar factoren die het optreden van een depressie later voorspellen. De belangrijkste voorspeller blijkt te zijn of patienten al eerder een depressie of psychische ziekte gehad hebben.
Depressie voorspellen
De resultaten verwerkte De Man in een vragenlijst, de DePreS. Daarmee kan in de eerste week na de beroerte het risico op depressie in de tweede maand na de beroerte worden voorspeld. Als uit hieruit een verhoogd risico blijkt, kan tijdens de nacontrole of tijdens de revalidatiebehandeling met een uitgebreidere vragenlijst het ontstaan van depressie worden vastgesteld. In Nederland krijgen jaarlijks ongeveer 40.000 mensen een beroerte. Het UMC Utrecht behandelt ongeveer 500 van zulke patienten per jaar.
Janneke de Man-van Ginkel promoveert op 30 augustus aan het UMC Utrecht. De Man-van Ginkel startte haar carriere als verpleegkundige en studeerde daarna verplegings-wetenschap. Zij werkt nu bij het UMC Utrecht als onderzoeker en docent. Prof. dr. Marieke Schuurmans, hoogleraar verplegingswetenschap, prof. dr. Eline Lindeman, hoogleraar revalidatiegeneeskunde, prof. dr. Rick Grobbee, hoogleraar epidemiologie begeleidden haar onderzoek.