Op zoek naar de beste studenten

Array

Het AMC kiest al jaren een deel van zijn studenten Geneeskunde zelf via decentrale selectie. Dit jaar besloot de overheid dat geneeskundeopleidingen zich voortaan niet meer hoeven te houden aan het maximum van vijftig procent. Waarop het AMC er bewust voor koos om 75 procent van de in totaal 350 plaatsen via een eigen selectieprocedure te vullen. Hoe en waarop toetst het AMC deze studenten eigenlijk?

Tot 2000 moesten scholieren altijd loten als ze Geneeskunde wilden gaan studeren. Maar nadat een scholier met een 9,6 als gemiddeld eindcijfer maar liefst drie jaar achtereen was uitgeloot, werd besloten een experiment in te voeren: decentrale selectie. Geneeskundeopleidingen mochten voortaan tot de helft van de studenten zelf kiezen. Ze stellen daarvoor vast welke specifieke kennis en vaardigheden zij het belangrijkst vinden, en toetsen wie daar het best aan voldoen. Iedere opleiding doet dat op haar eigen manier.

Vanaf 2001 heeft het AMC gebruikgemaakt van de mogelijkheid om zelf een deel van zijn studenten te selecteren. De eerste jaren ging het om slechts tien procent van de eerstejaars, in latere jaren werd dat verhoogd naar twintig en uiteindelijk vijftig procent. De selectieprocedure bestaat uit een mix van instrumenten voor het meten van cognitieve (kennis, inzicht) en non-cognitieve (vaardigheden, ervaring) kenmerken van de kandidaten. `Overigens heeft het AMC niet de pretentie dat het goede dokters kan selecteren, maar menen we wel dat we goede studenten kunnen kiezen waar we in de opleiding goede dokters van maken’, zegt dr. Robert Hulsman, voorzitter van de commissie Decentrale Selectie, die als docent en onderzoeker verbonden is aan de afdeling Medische Psychologie.

Motivatie
Vraag is natuurlijk of het rendement van een dergelijke inspanning opweegt tegen de tijd en energie die dit allemaal kost. Levert het betere studenten op? In 2011 is hiernaar een studie uitgevoerd onder auspicien van de Opleidingscommissie Geneeskunde onder voorzitterschap van prof. dr. Roelof-Jan Oostra. De resultaten verschenen in het rapport `Evaluatie decentrale selectie geneeskunde AMC-UvA 2006 t/m 2009′. Hulsman: `De studie moest uitwijzen of de decentraal geselecteerde studenten ook op de langere termijn betere studieresultaten behaalden, of ze gemotiveerder waren, actiever studeergedrag ontplooiden en of ze meer extracurriculaire activiteiten ontwikkelden dan studenten die zijn ingeloot of rechtstreeks worden toegelaten tot de opleiding omdat ze gemiddeld een acht of hoger voor hun eindexamen VWO haalden.’

Uit de studie bleek dat decentraal geselecteerden na een studiejaar minder vaak ernstige studievertraging opliepen dan ingelote studenten. Achtplussers behaalden de beste resultaten, gevolgd door de decentraal geselecteerden. De motivatie was bij decentraal geselecteerden het sterkst en bij achtplussers het minst aanwezig. De drie groepen verschilden niet in studiegedrag en op het gebied van nevenactiviteiten. Wel hebben geselecteerden meer nevenactiviteiten in de zorg en achtplussers meer in het onderwijs.

Ook de kwaliteit van de selectie is onderzocht, al verschilden de daarvoor gebruikte instrumenten wel enigszins van elkaar in de periode 2006-2009. De studie toonde aan dat de verschillende instrumenten niet allemaal even betrouwbaar waren. Sommige hadden nauwelijks voorspellende waarde voor tentamencijfers, studiepunten, studiegedrag, extracurriculaire activiteiten en studiemotivatie. De kennistoetsen bleken de beste voorspellers voor tentamencijfers te zijn en het Curriculum Vitae (CV) gaf het betrouwbaarste inzicht in studiegedrag en nevenactiviteiten.

Nieuw programma
Instrumenten zoals een CV of een sollicitatiegesprek blijken slecht te voorspellen of een student de geneeskundestudie succesvol doorloopt. Hulsman: `Je ziet dan ook dat ons selectieprogramma steeds meer verschuift van het meten van subjectieve motivatie naar het meten van objectieve competenties en prestaties.’ Motivatie is een lastig concept. Excellente dokters zeggen vaak dat ze al op hun vierde of zesde wisten dat ze later arts wilden worden. Dat betekent echter niet dat alle kandidaten die al heel vroeg die ambitie hebben, ook excellente geneeskundestudenten zullen worden.’

Hulsman vervolgt: `Dit jaar hebben we dan ook een nieuw programma ingevoerd om zo betrouwbaar mogelijk de beste studenten te selecteren uit een groep van 872 aanmeldingen. Het programma heeft twee rondes. In de eerste ronde is er een toets met multiple-choice vragen en vullen de kandidaten een CV-formulier in. De toets moet duidelijk maken of de kandidaat over voldoende basiskennis en inzicht beschikt om de natuurwetenschappelijke principes toe te passen in een medisch-biologische context. Deze toets laten we zwaar meewegen. Op basis van de score worden studenten ingedeeld in drie categorieen.
De eerste categorie bestaat uit kandidaten die bovengemiddeld hebben gepresteerd. Deze gaan automatisch door naar de tweede ronde. De tweede categorie bevat kandidaten die gemiddeld hebben gescoord. Een beoordeling van het CV-formulier bepaalt dan of de student door mag naar de tweede ronde.
Kandidaten die benedengemiddeld hebben gescoord, de derde categorie, wijzen we definitief af.’

Dit jaar bereikten 409 studenten de tweede ronde, waarin er uiteindelijk 263 werden geselecteerd. Deze ronde bestaat uit drie onderdelen. Kandidaten krijgen eerst een klinisch college waarin de patient centraal staat. Vervolgens maken ze een toets over de inhoud van het college en het eerder verstrekte zelfstudiemateriaal. Doel is te achterhalen of studenten hoofd- en bijzaken kunnen onderscheiden, logisch kunnen redeneren en oog hebben voor detail. Tot slot zijn er drie individuele gesprekken met korte, gestructureerde opdrachten, zogenaamde Multiple Mini Interviews (MMI’s). Hier nemen juist de niet-cognitieve aspecten een belangrijke plaats in, zoals communicatie, reflectie en empathie.

Internationaal wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat deze MMI’s een valide instrument zijn. Zij geven een aanzienlijk betrouwbaarder beeld van een kandidaat dan bijvoorbeeld een persoonlijk interview. Kandidaten worden in situaties geplaatst die representatief zijn voor de medische praktijk. Zo speelde een simulatie patient een verwarde vrouw die aanklopt bij de Spoedeisende Hulp. De vraag is dan hoe kandidaten reageren op een dergelijke situatie en contact proberen te krijgen met de patient. Hoe komen ze er achter wat zij mankeert?
De MMI’s worden door een arts en een ouderejaarsstudent beoordeeld. Hulsman: `Dit jaar verleenden 44 docenten en 45 studenten hun medewerking. Alle MMI’s vonden gedurende drie dagen plaats op vier parallelle locaties in het Vaardighedencentrum van het AMC, wat een hele klus was voor de medewerkers daar. Al met al zijn we bijzonder trots dat deze complexe operatie, die dit jaar voor het eerst is uitgevoerd, vlekkeloos is verlopen.’
Uiteindelijk worden de scores van de drie onderdelen opgeteld en op basis van deze eindscore krijgt iedere deelnemer een rangnummer. Dat is de volgorde waarin de kandidaten worden toegelaten tot de opleiding.

Verschillen
Het AMC is vast van plan om de komende jaren de decentrale selectie te blijven gebruiken voor de toelating tot de studie Geneeskunde. Voorzitter van het Onderwijsinstituut Geneeskunde, radioloog Mario Maas: `We willen studenten die talentvol, gemotiveerd, ambitieus, leergierig, nieuwsgierig en betrokken zijn. Ze worden beoordeeld op kennis, motivatie, doorzettingsvermogen, stressbestendigheid, inlevingsvermogen en communicatieve vaardigheden. We blijven monitoren hoe de decentraal geselecteerden presteren tijdens de gehele studie, dus tot en met de klinische master of wat voorheen de co-schappen heette.’

Volgens Hulsman is het aannemelijk dat scholieren de verschillende selectieprogramma’s van de geneeskundeopleidingen bestuderen voordat ze zich inschrijven bij een universiteit. De programma’s zijn voor een deel hetzelfde. Zo wordt overal een kennistoets afgenomen en wordt er gevraagd naar het CV en aantoonbare bestuurlijke of organisatorische activiteiten. Met name op het toetsen van niet-cognitieve onderdelen zijn er verschillen. Leiden stelt bovendien als voorwaarde dat de scholier in het bezit is van een diploma van hun tweejarige opleiding Pre University College.

Ook het percentage decentraal geselecteerden verschilt. Het AMC en het Erasmus MC hebben een hoog percentage van respectievelijk 75 en 80 procent. De andere universitair medische centra zitten op 50 procent. Utrecht is de enige faculteit die geen decentrale selectie kent. Volgens Maas melden zich daar relatief veel achtplussers aan. Velen van hen hebben ook een Junior College gevolgd van deze universiteit.

Lot in eigen hand
Medisch psycholoog Hulsman: `Decentrale selectie past goed in deze tijd. We merken duidelijk dat kandidaten het fijn vinden dat ze het lot in eigen hand kunnen nemen door hieraan mee te doen. Het is toch wat anders dan geluk of pech hebben bij een loting.’

`Natuurlijk zullen we ook blijven sleutelen aan ons programma. Hoe zwaar laat je de verschillende onderdelen wegen? Is het misschien verstandig om de kennistoets uit de eerste ronde af te schaffen en hiervoor in de plaats de cijfers van het VWO-examen mee te laten wegen? Dat scheelt een hoop werk en energie en levert waarschijnlijk even betrouwbare cijfers op. Pas sinds dit jaar is dat wettelijk toegestaan; voorheen mocht er niet geselecteerd worden op schoolcijfers. Moeten we de MMI’s uitbreiden met meer onderdelen zodat je een vollediger beeld krijgt van met name de non-cognitieve vaardigheden van de scholieren” Overigens was een van de bevindingen van de Opleidingscommissie dat er op dit moment nog weinig non-cognitieve uitkomstmaten zijn in de opleiding. Het is dan lastig om het rendement van dergelijke toelatingstests te evalueren.

Hulsman en Maas beseffen zich terdege dat iedere selectie deels subjectief is en je altijd vraagtekens kan zetten bij de betrouwbaarheid. Daarom vinden zij het een goede zaak dat studenten via verschillende wegen kunnen binnenkomen.
Hulsman: `We willen toch ook geen 350 klonen in een studiejaar? Diversiteit onder onze studenten is een pre en geeft een gezonde kruisbestuiving van ideeen en talenten. De mix van cognitieve en non-cognitieve toelatingstests helpt daarbij. Maar ook de verschillende ingangen die nu bestaan tot de opleiding: de achtplussers, de decentraal geselecteerden, de zij-instromers met een Bachelor diploma en degenen die zijn ingeloot.’

bron: AMC / Edith Gerritsma

Redactie Medicalfacts / Alida Budding - Hennink

Samen met mijn dochter Janine Budding verzorg ik dagelijks het online medisch nieuws voor zorgverleners, zodat zorgverleners elke dag weer op de hoogte zijn van het nieuws wat voor hen relevant is. De rol en beleving van patiënt & Healthy Ageing, zijn voor mij speerpunten om extra aandacht aan te besteden.

Ik heb jarenlang ervaring in diverse functies in thuiszorg.

Recente artikelen