Brandveiligheid in de ouderenzorg: aan de regels voldoen is niet genoeg

In december 2011 verscheen het rapport “Brandveiligheid van zorginstellingen” . Een rapport opgesteld door de samenwerkende rijksinspecties om een landelijk beeld te schetsen van de stand van zaken. Uit het rapport werd duidelijk dat de brandveiligheid van zorginstellingen ten opzichte van eerder onderzoek in 2004 niet of nauwelijks was verbeterd. De brandveiligheid schoot nog steeds te kort, net als het gemeentelijk toezicht daarop. Er werd een verschil vastgesteld tussen het beeld dat bestuurders hebben van de brandveiligheid van hun instelling en de daadwerkelijke brandveiligheid. Bij 30% van de instellingen bleek direct ingrijpen noodzakelijk, vooral op bouwkundig gebied en ten aanzien van de bedrijfshulpverlening.

Vier maanden later verscheen een rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar aanleiding van de brand van 12 maart 2011 in psychiatrische instelling Rivierduinen in Oegstgeest . Een brand waarbij drie patienten om het leven waren gekomen. Uit het onderzoek bleek dat zorginstellingen met hun brandveiligheidsmaatregelen te weinig rekening houden met de verminderde zelfredzaamheid van hun patienten. Dit leidt ertoe dat ze in de praktijk niet goed zijn voorbereid op een eventuele brand. Belangrijkste boodschap: als je aan de wet- en regelgeving op het gebied van brandveiligheid voldoet, ben je nog niet klaar!

In dit licht bezien kan je er dus niet voetstoots van uitgaan dat elk verpleeg- en verzorgingshuis goed is voorbereid op een eventuele brand. Dat geldt nog eens te meer voor kleinschalige woon-zorgcomplexen. Gebouwen van een paar verdiepingen met een beperkt aantal appartementen per woonlaag. In deze gebouwen mis je bijvoorbeeld de mogelijkheid om bij brand bewoners op dezelfde verdieping achter een branddeur in veiligheid te brengen. Terwijl bij een brand in de avond of de nacht, gelet op de minimale personeelsbezetting, beperkt ontruimen de enige optie is. Het alternatief, één zorgverlener die vijf of zes paniekerige bewoners via het trappenhuis naar een lager gelegen etage brengt, lijkt weinig realistisch.

In de toekomst zullen steeds meer van dit soort kleinschalige complexen gebouwd worden. Het kabinet wil namelijk dat ouderen langer zelfstandig blijven en in hun eigen huis verzorgd worden. Wil je ouderen met een zorgzwaartepakket 3 of 4 langer thuis laten wonen, dan zal je hen een veilige, beschutte woonomgeving moeten bieden, waarbij er altijd iemand in de buurt is. Kleinschalige woon-zorgcomplexen zijn daar geknipt voor. Door zorgbehoevende ouderen geclusterd te laten wonen, kan je 7×24-uurszorg betaalbaar organiseren.

Nu zult u zeggen, daar kunnen we toch de bestaande verzorgingshuizen voor gebruiken? Misschien gaat dat in het begin ook wel gebeuren. Maar als ouderen een aanzienlijk bedrag aan huur moeten gaan betalen voor één (soms ook nog kleine) kamer in een verzorgingshuis, dan zal het plezier er snel afgaan. Kleinschalige woon-zorgcomplexen met ruime appartementen komen meer tegemoet aan de woonwensen van de toekomstige generatie ouderen. Er zal dan wel veel meer stilgestaan moeten worden bij de brandveiligheid van deze complexen dan nu het geval is.

Een praktijkvoorbeeld
Onlangs heb ik een clientenraad ondersteund die twijfels had over de brandveiligheid van een dergelijk complex. Het ging om twee torens in de deelgemeente Rotterdam-Charlois met in totaal 54 comfortabele driekamer appartementen, bestemd voor ouderen met een indicatie met verblijf ZZP 3, 4 of 6 (intramuraal, nu kan dat nog). De appartementen hebben een eigen woonkeuken, een slaapkamer, een logeerkamer en een badkamer. Tussen de twee woontorens bevindt zich een ontmoetingsruimte.

Als het complex opengaat, zijn er geen brandslanghaspels en brandblussers aanwezig. In de trappenhuizen, een potentiele vluchtweg, is slechts aan een zijde een trapleuning aangebracht en ontbreekt noodverlichting. Er is geen ontruimingsplan. Voor de clientenraad is in aanvang onduidelijk wat nu wel en niet verplicht is. Het management van de zorgaanbieder zegt dat alle noodzakelijke vergunningen voor het gebouw aanwezig zijn. Maar is dat wel zo?

De twijfel groeit als de vergunningen niet boven water komen en een paar maanden na de opening plotsklaps brandslanghaspels en brandblussers worden aangebracht. Het management blijft volhouden dat het gebouw aan alle eisen van de brandweer voldoet. De clientenraad gelooft het niet meer en begint aan een lange mars langs de officiele instanties: de brandweer, bouw- en woningtoezicht, het bureau omgevingsvergunningen van de deelgemeente. Men verwijst met regelmaat naar elkaar, maar de clientenraad houdt stug vol. En stukje bij beetje komt de waarheid boven tafel.

De clientenraad is verbijsterd als blijkt dat er weliswaar een bouwvergunning is afgegeven, maar dat het gebouw in gebruik is genomen zonder gebruiks- c.q. omgevingsvergunning. Dat is in strijd met de wet. De vergunning was ruim op tijd aangevraagd, maar daarna is er door niemand meer aantoonbaar naar omgekeken. Er was niemand die zei: “hé, dit gebouw mag zonder vergunning niet open”. De zorgaanbieder niet, de brandweer niet, de deelgemeente niet. De brandweer deed het af met de constatering dat er met het papieren gebruiksvergunningen traject iets niet helemaal goed was gegaan. Zo wordt er dus naar dit soort vergunningen gekeken.

Zeker zo bizar was de constatering dat de brandweer vanaf de ingebruikname 9 maanden lang in de veronderstelling verkeerde dat één van de twee torens geen zorgfunctie maar een woonfunctie had. Als er in deze toren brand was uitgebroken, dan zou de brandweer zijn uitgerukt als ware het een gebouw met zelfredzame personen om er ter plekke achter te komen dat het om niet-zelfredzame personen ging. Verder was door de brandweer nog nooit nagegaan of een ladderwagen dicht genoeg bij de balkons zou kunnen komen, gelet op de gazons rond het complex en de gemetselde pilaren en muren aan de achterzijde.

Pas twaalf maanden na ingebruikname van het gebouw lag het conceptbesluit van de omgevingsvergunning ter visie bij de deelgemeente. Je zou verwachten dat er in zo’n vergunning nadere voorwaarden worden gesteld aan het gebruik. Het bouwbesluit bevat immers niet meer dan minimumvoorschriften voor de kwaliteit van bouwwerken, ook als het om brandveiligheid gaat. Niet dus! Geheel in lijn met hoe er naar dit soort vergunningen wordt gekeken. Als de zorgaanbieder alsnog noodverlichting in de trappenhuizen aanbrengt, komt dat door herhaald en stevig aandringen van de clientenraad, niet omdat het als verplichting in de omgevingsvergunning staat. Ook over veiligheidsvoorlichting aan -deels vergeetachtige- bewoners wordt in de vergunning niet gerept.

Op dit moment is er nog steeds geen vastgesteld ontruimingsplan. En ook de vraag “wat gebeurt er als er brand uitbreekt?” is nog steeds niet beantwoord. De clientenraad wilde maanden geleden een expert van een gerenommeerd bureau onderzoek laten doen om antwoord op deze vraag te krijgen. Het onderzoek kon vanuit het eigen budget van de clientenraad bekostigd worden. Het management van de zorgaanbieder weigerde echter om de expert toegang tot het gebouw te verlenen, waardoor het onderzoek niet uitgevoerd kon worden.

De clientenraad is er allerminst gerust op dat het goed afloopt als er brand zou uitbreken. Zeker als het op een moment zou gebeuren waarop er weinig personeel in huis is. Zeker zolang bewoners geen idee hebben wat er bij brand idealiter van hen verwacht wordt: “in je appartement (=brandcompartiment) blijven met ramen en deuren dicht”. Ook als de buurvrouw op de gang “brand, brand” of “help, help” staat te roepen. De clientenraad blijft zitten met het gevoel dat de zorgaanbieder, de brandweer en de deelgemeente haar zorgen niet werkelijk serieus neemt.

Dit artikel is geschreven om alle betrokken partijen aan te sporen meer tijd en energie te steken in het beoordelen van de risico’s en het vergroten van de brandveiligheid van kleinschalige woon-zorgcomplexen. Laten we niet wachten tot er daadwerkelijk brand uitbreekt om er dan achter te komen dat (in het gunstigste geval) de wettelijke brandveiligheidseisen en -voorschriften zijn nageleefd, maar onvoldoende is stilgestaan bij de beperkingen van het gebouw, de mate van zelfredzaamheid van de bewoners en de samenhang tussen de getroffen maatregelen.

Recente artikelen