Medische diagnose als voorbehouden handeling?

Raad beveelt voorlichting aan, Géén wettelijke maatregel om schade door alternatieve hulpverlening te voorkomen.

Het stellen van een diagnose voorbehouden aan artsen is geen oplossing om excessen in de alternatieve hulpverlening te voorkomen. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) is weliswaar overtuigd van de gevaren van ondeskundige medische diagnostiek, maar heeft aanzienlijke twijfels over de effectiviteit van een dergelijke maatregel, in het bijzonder vanwege de handhaafbaarheid. Dit staat in het advies Medische diagnose: kiezen voor deskundigheid dat de RVZ op 19 mei jl. aan de minister van VWS heeft aangeboden.

Maatschappelijke onrust over wantoestanden in de alternatieve hulpverlening steekt met enige regelmaat de kop op. De voor de hand liggende reactie is dan dat de overheid wettelijke maatregelen moet treffen om dat te voorkomen: de burger moet beter beschermd worden tegen ondeskundige hulpverleners. Tegelijkertijd wil de burger zelf kunnen kiezen. Hij wil bepalen of hij met zijn klachten naar een arts gaat of naar een alternatieve hulpverlener. Het is het met de Wet BIG samenhan-gende spanningsveld – tussen keuzevrijheid en bescherming – waarbinnen de RVZ de vraag van de Minister over de medische diagnose als voorbehouden handeling moest beantwoorden. Nu mag iedereen een diagnose stellen. Als het een voorbe-houden handeling zou worden, moet de overheid aanwijzen wie dat beroepsmatig mag doen. Anderen zijn dan strafbaar als ze dat (buiten noodzaak) toch doen.

De RVZ ziet wel degelijk gevaren aan ondeskundige medische diagnostiek, maar acht forse wettelijke maatregelen op dit moment niet aangewezen. Hij heeft aanzienlijke twijfels over de effectiviteit van het opnemen van het stellen van een diagnose als een voorbehouden handeling. De medische diagnose laat zich op de eerste plaats niet goed afbakenen van andere vormen van diagnostiek. Op overtreding van zo’n verbod staat bovendien een lage straf (maximaal drie maanden hechtenis), het is ‘maar’ een overtreding en geen misdrijf. Gaat daarvan wel een preventieve werking uit? Krijgt dat prioriteit in het vervolgingsbeleid? Zijn andere strafbepalingen niet effectiever te gebruiken? De vraag is ook of het verbod wel te handhaven is: wie komt te weten wat zich in de spreekkamer afspeelt als de patiënt geen aangifte doet of het niet vertelt?

Daar komt bij dat op dit moment onvoldoende bekend is over de omvang van het probleem van ondeskundige diagnostiek in het alternatieve circuit. Wel kan met behulp van cijfers over het aantal mensen dat contact heeft gehad met alternatieve behandelaars een inschatting worden gemaakt van het aantal diagnoses in het alternatieve circuit. Uitgaande van de 6.6 procent van de bevolking die per jaar contact heeft met een alternatieve behandelaar en van één diagnose per persoon gaat het mogelijk om ruim 1 miljoen diagnosen per jaar in de alternatieve hulpverlening. En het bestaande sanctie-instrumentarium wordt nog onvoldoende benut.

In die omstandigheid leidt een weging van effectiviteit en proportionaliteit tot de conclusie dat eerst andere maatregelen nodig zijn. Betere bescherming tegen de gevaren van ondeskundige medische diagnostiek begint vanzelfsprekend met goed geïnformeerde patiënten. Op dit punt richten de aanbevelingen van de RVZ zich daarom niet alleen op de overheid. Hij doet ook een beroep op partijen in het veld. Zo vindt hij dat patiënten een aanvullende verzekering moeten kunnen kiezen zonder alternatieve behandelaars. Dat kan nu slechts bij een enkele verzekeraar. En huisartsen en ziekenhuizen moeten duidelijk maken of ze ook alternatieve hulpverlening bieden. Maar de norm dient volgens de RVZ evidence based handelen te zijn. Die boodschap dient de Minister nog eens onder de aandacht te brengen in het overleg met partijen in de gezondheidszorg.

Verder moet het bestaand wettelijk instrumentarium beter gebruikt worden om wantoestanden in de alternatieve hulpverlening aan te pakken. Dat vraagt wel om een gezamenlijk krachtig optreden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Openbaar Ministerie. De RVZ vindt dat de Minister met de IGZ moet overleg-gen over de capaciteit die nodig is om de bestaande handhavingsinstrumenten maximaal te kunnen benutten. Verder zou ook de strafdreiging in de Wet BIG verhoogd kunnen worden door van overtredingen misdrijven te maken.

Ook beveelt de RVZ onderzoek aan naar schade door alternatieve behandelwijzen. Als dat onderzoek uitwijst dat toch sprake is van een omvangrijk probleem, is te overwegen alsnog andere wettelijke maatregelen te treffen. De RVZ stelt dan een andere voorbehouden handeling voor: een verbod om in de uitoefening van een beroep een door een (tand)arts gestelde diagnose, behandeling en prognose in twijfel te trekken. Bron: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)

Recente artikelen