CVI zoekt betere test voor Q-koorts

Array

Het Centraal Veterinair Instituut (CVI) van Wageningen UR in Lelystad gaat proberen meer zicht te krijgen op de verschillende typen van de bacterie Coxiella burnetii die verantwoordelijk is voor Q-koorts. Ook gaat ze de kwaliteit van de bestaande tests onderzoeken. 

Q-koorts dankt haar naam aan de vele vragen (query) die de ziekte omgaven toen ze voor het eerst in Australië werd beschreven. De wetenschap is ruim zeventig jaar verder, maar nog steeds zijn er veel vragen rond C. burnetii.  

Landbouwminister Gerda Verburg besloot vorige week een meldplicht in te stellen voor Q-koorts. Dat betekent dat geiten- en schapenhouders het moeten melden als dieren ziekteverschijnselen hebben die duiden op de ziekte. Miskramen zijn het belangrijkste symptoom. Verburg nam de maatregel omdat in 2007 sprake was van een uitbraak in het Brabantse Herpen, waarbij 170 mensen besmet raakten.  

De besmetting kan van dier op mens worden overgedragen via mest of urine en mogelijk ook via rauwe melk. Mensen worden meestal besmet door het inademen van stofdeeltjes waaraan de bacterie is gehecht. Mensen kunnen elkaar niet besmetten, voor zover bekend. Zwangere vrouwen lijken extra vatbaar. Maar er zijn geen aanwijzingen dat zij een vergroot risico op een miskraam hebben. De meeste besmette mensen worden niet ziek. Ongeveer veertig procent krijgt griepachtige verschijnselen. Een klein percentage wordt ernstig ziek door long- of leverontsteking.

Probleem met de huidige tests is dat het onduidelijk is hoe goed ze zijn. Er is geen standaardbesmetting beschikbaar waarmee de tests met elkaar vergeleken kunnen worden. Sommige tests richten zich op de aanwezigheid van antilichamen in het bloed, andere kunnen de ziekmakende bacterie aantonen, en er zijn tests die verschillende typen van de bacterie kunnen onderscheiden.  

Volgens onderzoeker drs. Hendrik Jan Roest kunnen alle tests op dit moment gebruikt worden, maar is er nog weinig te zeggen zijn over de kwaliteit van de tests. Het is namelijk onbekend of ze besmettingen kunnen missen, en bij welke besmettingsgraad dat zo is. Op alle fronten werkt het CVI aan verbetering van de techniek. In laboratoriumproeven met geiten en schapen wil het CVI onder meer gaan kijken hoe goed de verschillende tests werken. Het instituut zoekt ook met nieuwe technieken naar verschillende stammen van de bacterie. ‘We weten nog nauwelijks of er verschillende typen bestaan in Nederland’, zegt Roest.  

Het CVI werkt bij het Q-koortsonderzoek in Nederland samen met het RIVM, de Gezondheidsdienst voor Dieren en de Vrije Universiteit. Belangrijke buitenlandse partner is het Franse voedselveiligheidsagentschap AFSSA. / Jan Braakman

Recente artikelen