Zorg schiet tekort in verzekeren kwaliteit.
ArrayWet wordt ook na 13 jaar niet nageleefd
Zorgsectoren zijn onvoldoende in staat gebleken om op eigen kracht normen te ontwikkelen voor de kwaliteit van zorg. Volgens de wet zijn de zorgaanbieders zelf verantwoordelijk om te bepalen wat goede en verantwoorde zorg is en hoe deze systematisch bewaakt en verbeterd kan worden. Na dertien jaar voldoen de zorgsectoren niet aan deze wettelijke eis. Gezien deze situatie kan de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) niet volstaan met beperkt toezicht. De nadruk die de minister van Volksgezondheid in de afgelopen zeven jaar legt op meer transparantie kan de noodzaak van voldoende kwaliteitswaarborgen niet vervangen. Het valt te betwijfelen of elke burger over twee jaar via de website www.kiesbeter.nl een betrouwbaar inzicht krijgt in het aanbod en de kwaliteit van de hele zorg.
Dit stelt de Algemene Rekenkamer in het onderzoeksrapport Implementatie Kwaliteitswet zorginstellingen dat op 10 juni 2009 is gepubliceerd.
De wet uit 1996 gaat uit van zelfregulering. Maar dit heeft niet bij alle zorgaanbieders – in samenspraak met clientenorganisaties en verzekeraars – geleid tot meer kwaliteit van de zorg. Het ontbreekt in de zorg nog aan goed functionerende kwaliteitssystemen. Er bestaan nog geen kwaliteitskaders voor ‘verantwoorde zorg’. Weliswaar zijn negen van de tien Nederlanders tevreden over de zorg, maar in de internationale vergelijking is de Nederlandse zorg niet meer dan gemiddeld. Relatief veel mensen sterven in Nederland binnen dertig dagen na een ziekenhuisopname, de zuigelingensterfte is relatief hoog, de overlevingskans van kankerpatienten is relatief laag. Voldoende personeel blijft een probleem en medewerkers in de langdurige zorg voor ouderen en gehandicapten vinden zelf dat de kwaliteit van de zorg tekortschiet.
Dit onderzoek gaat over de uitvoering van de Kwaliteitswet zorginstellingen. De Kwaliteitswet is één van de instrumenten die de minister van VWS tot zijn beschikking heeft om zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg vorm te geven. Wij hebben gekeken naar de wijze waarop partijen invulling hebben gegeven aan de principes die ten grondslag liggen aan de Kwaliteitswet (zelfregulering en toezicht op toezicht).
Consensus komt niet in de plaats van eigen verantwoordelijk zorgpartijen
Per zorgsector vindt er veel overleg plaats tussen zorgaanbieders, clienten, verzekeraars en inspectie, en wordt gezocht naar consensus over kwaliteitsnormen. Deze consensus mag niet ten koste gaan van de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke partijen. Van de sectoren zijn de thuiszorg, verpleging/verzorging en de gehandicaptenzorg het verst gevorderd met afspraken over kwaliteit. Sinds de inspectie recent de regie voert is een ontwikkeling in de goede richting zichtbaar. De minister voor Volksgezondheid benadrukt het belang van transparantie van de zorg, maar voert sinds 2006 geen gericht beleid meer op het ontwikkelen van kwaliteitssystemen. De minister moet inzicht hebben in de naleving van de wet, maar de minister noch de inspectie weet hoe het per instelling met de kwaliteitsborging van de zorg staat. Het zal naar verwachting nog enkele jaren duren voordat de voorwaarden vervuld zijn dat het toezicht voor een belangrijk deel aan de sector zelf kan worden overgelaten en de inspectie haar toezicht mede hierop kan baseren. Extra capaciteit bij de inspectie is nodig om een beeld te krijgen van de kwaliteitsborging per instelling. De raden van bestuur en raden van toezicht van de instellingen hebben vooralsnog weinig aandacht voor de kwaliteit van de zorg.
De inspectie werkt nu met gefaseerd toezicht, waarbij in de eerste fase een risicoanalyse van zorgaanbieders wordt gemaakt. Die is niet op orde. Omdat bovendien niet alle instellingen bij de inspectie bekend zijn, is niet zeker of alle risicovolle instellingen in beeld komen. De minister moet zich een beeld vormen hoeveel inspecteurs er nodig zijn, ook omdat relatief veel instellingen niet door de IGZ bezocht worden.
De Algemene Rekenkamer sprak onder meer met inspecteurs en bestuurders in de ouderenzorg en gehandicaptenzorg en stelt vast dat een verpleeghuis of afdeling voor gehandicaptenzorg maar zelden door de inspectie bezocht wordt. In de afgelopen drie jaar was dit het geval bij 20% van de gehandicapteninstellingen. In de ouderenzorg zag ruim de helft van de tehuizen drie jaar lang geen inspecteur. Voor 1800 afdelingen ouderenzorg zijn er 14,5 inspecteurs (en 4,5 medewerkers), voor 800 afdelingen gehandicaptenzorg 10 inspecteurs (4,6 medewerkers).
Reactie bewindspersonen en nawoord Algemene Rekenkamer
De minister en staatssecretaris van VWS stellen dat zij sinds 2002 werken aan de verbetering van de kwaliteit in de zorg. De overheid richt zich steeds meer op de prestaties die de zorgaanbieders leveren en minder op hoe die prestaties bereikt moeten worden. Begin 2005 is, gestimuleerd door de inspectie, begonnen met de ontwikkeling van kwaliteitsnormen in de langdurige zorg voor ouderen en gehandicapten. Erkend wordt dat verbetering soms trager verloopt dan verwacht. Zelfregulering door de zorgsectoren werpt sinds 2007 vruchten af, aldus de bewindspersonen. Bij bezuinigingen op de inspecties is de IGZ ontzien, zo stellen de minister en staatssecretaris.
Volgens de Algemene Rekenkamer spreken de bewindspersonen ten onrechte van resultaten, terwijl nog veel in ontwikkeling is in de zorg. Terwijl de wet rept over kwaliteitssystemen, stellen de bewindspersonen deze niet meer centraal. Inzicht verschaffen in 2011 in de kwaliteit is ambitieus. Absolute normen zijn volgens de Algemene Rekenkamer nodig, en niet alleen voor de veiligheid in de zorg. Diverse aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over certificering, wetenschappelijk onderzoek en oordeelsvorming over de capaciteit van de inspectie worden door de minister en staatssecretaris niet overgenomen.
Conclusies
Onze belangrijkste conclusie is dat de zelfregulering binnen de zorgsectoren niet tot het beoogde resultaat heeft geleid. De zorgaanbieders, zorgverzekeraars en clienten zijn er tussen 1996 en 2006 onvoldoende in geslaagd een gedeelde visie (kwaliteitskaders met indicatoren en normen) te ontwikkelen over wat moet worden verstaan onder verantwoorde zorg. Daarnaast heeft de zelfregulering in die periode niet bij alle zorgaanbieders geleid tot goed functionerende kwaliteitssystemen.
Wij hebben in ons onderzoek niet goed kunnen vaststellen wat de stand van zaken is van de kwaliteitssystemen. Wel hebben wij kunnen vaststellen dat het aantal certificaten en accreditaties is toegenomen, vaak onder druk van de zorgverzekeraars. Die stellen het certificeren van kwaliteitssystemen in hun contracten met de zorgaanbieders verplicht. Veel zorgaanbieders voldoen overigens aan de eis van certificeren omdat zij anders financieel gekort worden. Zij hebben echter zelf de nodige scepsis over de (veronderstelde) relatie tussen certificeren en de kwaliteit van de zorg. Hoewel de minister certificeren belangrijk vindt, heeft hij het niet willen verplichten. Wij stellen vast dat nu een onduidelijke situatie is ontstaan over nut en noodzaak van certificeren.
Een veronderstelling omtrent systeemtoezicht is dat deze vorm van toezicht minder capaciteit vergt. Volgens ons zal in ieder geval in de aanloopfase naar systeemtoezicht extra capaciteit bij IGZ noodzakelijk zijn, omdat IGZ zich per instelling een oordeel zal moeten vormen over de opzet en de werking van de kwaliteitsborging alsmede van de mate waarin er sprake is van good governance. We hebben de uitvoering van dit gefaseerde toezicht onderzocht in de intramurale ouderenzorg en de gehandicaptenzorg. Aan drie voorwaarden voor goed gefaseerd toezicht wordt in deze sectoren niet voldaan. Daardoor is het niet zeker dat de risicoanalyse, nodig voor de eerste fase, goed functioneert.
Aanbevelingen
De minister heeft als doel geformuleerd dat in 2011 iedereen inzicht moet kunnen krijgen in het aanbod en de kwaliteit van (bijna) de gehele zorg. Wij bevelen de minister aan deze doelstelling concreet, specifiek en meetbaar te formuleren. Daarnaast bevelen wij aan een plan van aanpak op te stellen waaruit blijkt welke prestaties de stakeholders moeten leveren en op welk moment. Tenslotte bevelen wij de minister aan duidelijk te maken welke maatregelen hij treft indien de beoogde prestaties en doelstellingen niet worden gerealiseerd.
Wij bevelen de minister verder aan onderzoek te laten doen naar de mate waarin zorgaanbieders beschikken over goed werkende kwaliteitssystemen en op basis daarvan een beleid te formuleren met betrekking tot het niet nakomen van de Kwaliteitswet. Daarnaast bevelen wij aan wetenschappelijk onderzoek te laten doen naar de relatie tussen certificatie van kwaliteitssystemen en de kwaliteit van de zorg.
Wij bevelen de minister aan IGZ een plan van aanpak op te laten stellen waarin wordt uitgewerkt op welke wijze het systeemtoezicht vorm en inhoud kan krijgen, welke voorwaarden daarvoor op welke termijn moeten worden gerealiseerd, en welke middelen IGZ daarvoor nodig heeft. Wij bevelen de minister ten slotte aan zich een oordeel te vormen over de benodigde capaciteit van IGZ.
Reactie bewindspersonen
De bewindspersonen van VWS stellen in hun reactie dat vanaf december 2002 de bewindspersonen van VWS met hun ‘Standpunt inzake evaluatie Kwaliteitswet zorginstellingen’ een sterke impuls hebben gegeven aan het noodzakelijke vervolg voor een goede implementatie van de Kwaliteitswet. Diverse verbeterprogramma’s hebben volgens hen een enorme impuls gegeven aan de door instellingen geboden kwaliteit van zorg. De bewindspersonen wijzen op de tot dusver behaalde resultaten op grond waarvan zij vertrouwen hebben in het vervolgtraject. Tegelijkertijd wijzen zij erop dat op veel punten verdere acties nodig zijn om de ambities te realiseren.
Stand van zaken
Het rapport is op 10 juni 2009 naar de Tweede Kamer gestuurd.
![]() |
10 juni 2009 Rapport ![]() |
![]() |
10 juni 2009 Persbericht |
![]() |
10 juni 2009 Reactie minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ![]() |
Bron: Algemene Rekenkamer