Een BTW-regeling voor reguliere en complementaire c.q. alternatieve therapeuten
Op 29 oktober 2009 heeft staatsecretaris van Financien De Jager de Tweede Kamer bij brief bericht laten weten dat er geen enkele grond bestaat onderscheid te maken tussen reguliere en complementaire c.q. alternatieve therapeuten. De Staatssecretaris wil geen BTW gaan heffen over de diensten van artsen die complementaire en alternatieve behandelwijzen toepassen. De voorgenomen BTW-heffing wordt aanstaande maandag in de Tweede Kamer besproken. Staatssecretaris de Jager komt tot de conclusie dat er in zijn algemeenheid onvoldoende basis is om een onderscheid te kunnen maken, dat ook in rechte stand houdt, tussen deze twee groepen van complementaire c.q. alternatieve therapeuten.
Dit brengt mee dat de nog op te stellen ministeriele regeling de btw-vrijstelling niet slechts kan voorbehouden aan CAM-artsen, maar dat op grond van deze regeling ook andere complementaire c.q. alternatieve beroepsbeoefenaren daarvoor in aanmerking moeten kunnen komen. Aan de hand van de door de beroepsgroep verstrekte gegevens is bezien of er algemene criteria zijn te formuleren op basis waarvan kan worden beoordeeld welke groepen beroepsbeoefenaren voor btw-vrijstelling in aanmerking moeten kunnen komen. Het uitgangspunt hierbij is dat slechts zorg die van een voldoende kwaliteitsniveau is, voor btw-vrijstelling in aanmerking kan komen. De effectiviteit van de behandelwijzen is overigens niet in de beoordeling betrokken.
Bij de beoordeling welke groepen beroepsbeoefenaren voor het aanvullende kader in aanmerking moeten kunnen komen is ook gekeken naar de criteria in andere lidstaten. Daarbij is met name gekeken naar de andere lidstaten binnen de EU die net zoals Nederland een semi-gereguleerd systeem hebben. Dat wil zeggen een systeem waarbij iedereen die dat wenst de (alternatieve) geneeskunde kan beoefenen, maar bepaalde handelingen uitsluitend verricht mogen worden door reguliere medische beroepsbeoefenaren. Gebleken is echter dat de invulling van de semi-gereguleerde systemen in de andere lidstaten toch dusdanig met het Nederlandse systeem verschilt, dat de criteria van deze andere lidstaten geen houvast bieden voor de Nederlandse regelgeving.