Palingen

Array

Met miljardeninvesteringen in administratie-uitbreiding van de zorgplaneconomie, voert het kabinet de machtstrijd met de zorgsector flink op. In al haar geledingen krijgt de overheid de overhand op de hightech zorg. Onder het mom van gelijkheid, solidariteit, kwaliteit en doelmatigheid wordt de zorg verstard in procedures, richtlijnen en formulieren. Het gevolg is dat de medische centra van de universiteiten hun deuren wel kunnen sluiten.

De overheidsbetalingssystemen die de ‘zorgproducten’ rantsoeneren, veroorzaken enorme verliezen op de routinezorg van vooral de universiteiten, omdat de hoge kosten van extra materialen zoals stollingsfactoren voor bijkomende ernstige aandoeningen zoals bloedingziekte, niet worden vergoed. Ook de kosten van behandeling van complexe ziektes, zoals aangeboren hartafwijkingen, worden onvoldoende vergoed. De betalingssystemen lopen ook achter, waardoor noodzakelijk standaardonderzoek om met de rest van de wereld mee te komen, zoals proteonomics, niet wordt vergoed. Universiteiten moeten hun researchbudget, inclusief hun licentie-inkomsten inzetten om de patientenzorg op peil te houden.

Het kabinetsbeleid is een rem op de ontwikkeling van de zorg. Het ontwikkelt geen kennis waarmee medische sturing kan worden gegeven aan het zorgproces. Niemand wordt ondersteund die werkt aan de bevordering van de gezondheid van de burger. De zorgsector mag zelfs niet de best leverbare hightech zorg leveren. Ze kan nauwelijks aansluiten op de al decennia voortdenderende biotechnologische revolutie. Een stroom aan producten wordt uitgevonden, die voor de gezondheid relevant zijn. De voorspelling is dat deze revolutie ook de komende jaren wereldwijd de dominante bron van verandering blijft. Dit vormt potentieel een triljardenmarkt. Het kabinetbeleid zorgt er voor dat de Nederlandse economie hierbij de boot mist.

Een te beperkt aantal wezensvreemd gedefinieerde zorgproducten moet tegen te lage prijzen worden geleverd in staatsopgelegde volumes. Om te overleven zouden de universiteiten natuurlijk bovenal willen ontsnappen aan de te lage prijzen. Als de universiteiten horizontaal zouden mogen integreren en zelf bijvoorbeeld huisartsen in dienst zouden mogen hebben, zouden zij bijvoorbeeld een deel van het preoperatieve onderzoek betaald kunnen uitvoeren. En als zij verticaal zouden mogen integreren en zelf bijvoorbeeld verzekeraar zouden mogen worden, zouden zij bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van lasermessen. In het Oostblok was dit integreren het standaardantwoord in de planeconomie, denk maar eens aan Gazprom. Maar het mag niet. Voor de Nederlandse zorgsector gelden niet alleen Oostblokregels, maar ook de regels van Westerse overheidsinstituten zoals van de Mededingingsautoriteit. Ze beogen machtsconcentratie, corruptie en prijsopdrijvende afspraken in de markt tegen te gaan door bedrijven en instellingen te verplichten om hun bedrijfsprocessen steeds verder op te splitsen over steeds meer verschillende onafhankelijke organisaties.

De toepassing op de zorgsector van gecombineerde vrije economie en planeconomieregulatie bevordert de groei van intermediaire instituties. Universiteiten kunnen bijvoorbeeld geen nuttige zorginformatie leveren, omdat zij daarover niet mogen beschikken. Een intermediair instituut mag die wel hebben, en mag daar zelfs beter van worden. Daarmee is de intermediair in het voordeel. Zo kunnen bijvoorbeeld trialbureaus kennisgericht onderzoek doen naar nieuwe geneesmiddelen. Wel vergt het enorm kostbare dubbeladministraties. Een zinloze administratie om aan de regels uit Den Haag te voldoen en een zinvolle administratie om kennis op te bouwen. Kennisgericht onderzoek is vrijwel onbetaalbaar geworden in Nederland. Overheidsinstituten zoals DBC-Onderhoud en de Nederlandse Zorgautoriteit beschikken als intermediaire overheidsinstituten over veel informatie, omdat de verplichte, gedetailleerde overheidsadministratie over deze organisaties lopen. Hoewel deze informatie zinloos is om kennis te ontwikkelen, is deze wel buitengewoon nuttig om de macht te concentreren bij de centrale overheid.

De intermediaire overheidsorganisaties lijken er alle belang bij te hebben de samenwerking in de zorgsector, vooral die tussen zorgverleners en burgers, te hinderen om daarmee hun eigen werkterrein uit te breiden. Het wordt een ‘spelletje’ genoemd, dat over de hoofden van bijvoorbeeld de patienten wordt gespeeld, bijvoorbeeld om aan budget te komen. De intermediaire overheidsinstituten remmen bijvoorbeeld al vele jaren het gebruik van nieuwe proteonomics middelen als Mammaprint. Doordat Mammaprint niet wordt ingevoerd, is de gezondheidszorg 30 miljoen euro per jaar duurder. Sommige vrouwen met een knobbeltje in de borst krijgen onnodig chemotherapie (2800 gevallen van onnodige behandeling per jaar) en andere vrouwen die chemotherapie nodig hebben krijgen het juist niet (1000 missers per jaar). De klachten uit het bedrijfsleven en de bevolking levert aandacht op. Media-aandacht voor overheidsinstituten is zeer geschikt om bij het kabinet extra budget af te dwingen.

Het overheidssysteem zorgt ervoor dat de burger weinig informatie kan krijgen over het nut, de resultaten en de risico´s van behandelingen in de zorgsector. Gezondheid, met name door preventie van ziekte wordt niet nagestreefd. Negatieve berichten, zoals over zelfmoorden bij het gebruik van anti-epileptica bij manisch-depressieve syndromen, leiden zelden tot pro-actief handelen van de overheid.

Het beleidsmatig combineren van een vrije economie en een planeconomie brengt een onstuitbaar proces op gang, waardoor het aantal intermediairs en het verder opsplitsen van overheid, bedrijfsleven en zorginstellingen als vanzelf doorgaat. Zowel bij de overheid als in de ‘markt’ kan in de breukzone de meeste winst gemaakt worden. Bij de overheid zijn niet alleen steeds meer instituten, colleges en commissies betrokken bij de zorg. Doordat de beste carrièrekansen bestaan bij de intermediaire instituten, zijn er ook steeds meer politieke coryfeeen die het topmanagement vormen bij intermediaire overheidsinstituten, instellingen en bedrijven. Het budget in de zorg wordt steeds verder omgeleid naar de alomtegenwoordige intermediair die in dinertjes en ander prettig samenkomen niet bijdraagt aan de productiviteit, slagkracht en het innovatieve vermogen van de zorgsector.

De samenwerking van het kabinet met de 400 intermediaire overheidsinstituten en tienduizenden adviesbureaus en belangenorganisaties levert een ambtelijke werksituatie op die aan elkaar hangt van verborgen opposities, waarbij de inhoudelijke prestaties van de zorgsector volledig buiten beeld zijn geraakt. De zorgbureaucratie leidt een eigen, ondemocratisch leven dat het kabinet op krachtige wijze steunt: regulatoir, financieel en organisatorisch. De intermediaire overheidsinstituten verbieden bijvoorbeeld het gebruik van geneesmiddelen die de stofwisseling herstellen bij mensen met een gering of matig overgewicht, waardoor ze afvallen en kunnen genezen. Maar het voorstel van de Nederlandse internisten aan de intermediaire overheid om mee te werken aan doelmatigheidsonderzoek naar deze geneesmiddelen is afgewezen. Deze instituten vinden dat deze geneesmiddelen alleen bij extreem overgewicht mogen worden toegepast. De zorgverleners zijn net palingen in een emmer. De overheid stort er zand in.

Politiek directere orientatie op de belangen van groepen consumenten vergemakkelijkt innovatie. Net als in de auto en de computerindustrie is het de kritische consument die een sector innovatief stimuleert, niet het kabinet. De zorgsector wordt nu steeds verder opgeknipt, intermediaire instituties floreren en de verplichte zorgadministratie wordt steeds wereldvreemder. Innovatie zal langs deze weg niet effectief tot stand komen, want het kabinet is het zicht op het belang van de gezondheid van de burger kwijt. Het kabinetsbeleid dat een planeconomie combineert met een vrije economie ondermijnt de mogelijkheden tot samenwerking in de zorgsector, waardoor kennisinstituten zoals universiteiten hun deuren wel kunnen sluiten. Het is de hoogste tijd dat de universiteiten politiek volwassen worden. Om te beginnen zouden zij in hun academische zwaartepunten commerciele prijzen moeten gaan hanteren en de burgers inzicht moeten gaan geven in de behaalde gezondheidsresultaten. De universiteiten hebben er alle belang bij een paradigmaverandering in te zetten, van een zorgsector gebaseerd op de belangen van de huidige overheidsbureaucratie, naar een zorginformatiemarkt gebaseerd op de belangen van de burger.

Dit artikel verscheen ook in ZNetwerk

Huppes Kemp

Wim Huppes kreeg in april 2008 te horen dat hij prostaatkanker had in een vergevorderd stadium. Zijn prostaat werd operatief verwijderd, en wat hem betrof stopte de reguliere behandeling daar. Met zijn kennis van de geneeskunde, hij werkte tot 1989 als internist in een ziekenhuis, ging Huppes experimenteren met medicijnen.

Na twee experimenten met andere middelen probeerde hij dichloorazijn.

Huppes kwam niet zelf op het idee om het middel te proberen. ‘Twee neven raadden het me aan, onafhankelijk van elkaar. De een leidt een medisch laboratorium, de ander is een alternatieve arts.’ Huppes kocht het middel bij een chemische groothandel. Huppes mocht daar grondstoffen kopen omdat hij eerder als onderzoeker in een biotechnologisch laboratorium werkte.
Belangrijker is dat hij nog leeft. Waar met reguliere bestraling en chemotherapie de dood volgens hem misschien enkele maanden zou zijn tegengehouden, is hij inmiddels ruim een jaar na de diagnose kanker nog steeds in leven en weer aan het werk.

Zijn ziekte bleek, ironisch genoeg, een voorbeeld te zijn van wat er mis is in de reguliere zorg – waarover hij voor hij kanker bleek te hebben een boek aan het schrijven was. We zijn de klos verscheen in april. In het boek stelt Huppes dat in het huidige zorgstelsel de ontwikkeling van nieuwe behandelingen niet goed mogelijk is omdat het stelsel te bureaucratisch is en verstrikt in een ‘doolhof van regels’.

Volgens Huppes, kennismedewerker bij het College voor Zorgverzekeringen, is het gevolg dat de zorg geen innovatieve sector is en dat dus iedereen een standaardbehandeling krijgt. Die is voor zo’n 85 procent van de zieken niet optimaal. Sterker nog: ‘Artsen werken volgens richtlijnen en schrijven patiënten behandelingen voor die zij vaak niet op zichzelf zouden toepassen.’ Bij mannen met uitgezaaide prostaatkanker wordt het bekken bestraald, ook als hun levensverwachting nihil is. ‘De patiënten hebben daardoor 13 procent minder kans op pijn in het bekken maar moeten er wel vaak voor naar het ziekenhuis en ervaren vervelende bijwerkingen, zoals pijn en bloed bij de ontlasting en tijdens het plassen. Bovendien staat de uitkomst vast: mensen gaan hoe dan ook dood.’

Huppes stelt voor om ook alternatieve methoden te testen in de kennisbanken. ‘Als mensen positieve effecten melden van behandelingen, kunnen deze wat mij betreft worden toegepast. Volgens mij kan dit eenvoudig omdat de door mij voorgestelde kennisbanken gaan monitoren en rapporteren wat het effect, de veiligheid en het nut is van de zorg.’

Huppes schijft ook voor het Financieel Dagblad

Recente artikelen