Klacht IGZ schending tweede tuchtnorm wel ontvankelijk volgens Centraal Tuchtcollege
ArrayUitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in de zaak nr. C2014.007 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg tegen de arts X.
De toepassing van de tweede tuchtnorm, zoals in de uitspraak van het RTG Amsterdam, lijkt onderhand uitgekristalliseerd: het handelen van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar (in een bestuurlijke of een leidinggevende functie) kan aan de tuchtrechter worden voorgelegd als zijn handelen voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Toch oordeelde het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Zwolle anders. Op 5 november 2013 oordeelde het tuchtcollege naar aanleiding van de op 27 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen spoedklacht dat de IGZ niet-ontvankelijk is in haar klacht. Onjuist zegt het Centraal Tuchtcollege in haar uitspraak in Hoger beroep in deze zaak.
De arts is in 2005 door de strafrechter veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf wegens het medeplegen van poging tot moord op zijn voormalige vrouw. Hij had uit boosheid en frustratie over een conflict met haar over alimentatie en omgang met de kinderen twee drugsverslaafden op- dracht gegeven haar in haar woning in brand te steken. Als gevolg daar- van is zij ernstig verminkt.
Tijdens zijn detentie is de arts in staat gesteld zijn kennis als arts op peil te houden, cursussen te volgen en stage te lopen in een huisart- senpraktijk. In 2012 is hij in het kader van een penitentiair programma als basisarts in een verpleeghuis gaan werken. Hij had daarbij zijn straf- rechtelijk verleden verzwegen terwijl ook geen verklaring omtrent gedrag was gevraagd.
Nadat de Inspectie van een en ander op de hoogte was geraakt heeft zij de onderhavige tuchtzaak aanhangig gemaakt. De klacht van de Inspectie houdt in dat de arts door de feiten waarvoor hij destijds is ver- oordeeld de zogenaamde tweede tuchtnorm heeft geschonden (art. 47 lid 1, aanhef en onder b, Wet BIG) en dat doorhaling als arts dient te volgen.
Het Regionaal Tuchtcollege was van oordeel dat de arts het misdrijf niet heeft gepleegd in de hoedanigheid van arts maar in de prive?sfeer zo- dat de tuchtnorm niet van toepassing is. Het heeft daarom de Inspectie niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.
Het Centraal Tuchtcollege vernietigt deze uitspraak. Het gewraakte handelen van de arts heeft weliswaar plaatsgevonden in de prive?sfeer. Het is echter flagrant in strijd met de algemene zorgplicht die iedereen ten aanzien van het leven en de gezondheid van zijn medemens in acht moet nemen. Aan een arts is bij uitstek die zorg toevertrouwd. Het handelen van de arts raakt de waarden van het beroep in de kern. Daarom wordt het vertrouwen dat de samenleving met het oog daarop in een arts stelt
door dat handelen wezenlijk aangetast en kan het niet los worden gezien van de hoedanigheid van arts, ook al vond het niet plaats in de uitoefe- ning van die hoedanigheid. De eis van handelen in hoedanigheid die de tweede tuchtnorm stelt, moet dan ook zo worden uitgelegd dat deze norm op het onderhavige handelen van de arts van toepassing is. De Inspectie is daarom ontvankelijk in haar klacht.
De klacht is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege gegrond. Een maatregel wordt echter niet opgelegd omdat dit disproportioneel zou zijn nu inmiddels twaalf jaren sedert het plegen van het misdrijf zijn verlopen, de aan de arts opgelegde gevangenisstraf van 15 jaar voor het grootste deel ten uitvoer is gelegd en de arts gedurende zijn detentie een resocialisatieprogramma heeft gevolgd gericht op het hervatten van zijn werkzaamheden als (alternatief) arts op grond waarvan hij in 2012 als basisarts aan het werk is gegaan.
Het tuchtcollege in Zwolle oordeelde destijds dat handelen van verweerder weliswaar uiterst verwerpelijk, het vond plaats in de relationele sfeer en verweerder had daarbij ontegenzeggelijk niet de hoedanigheid van arts. Uit de hierboven geschetste ontwikkeling van het tuchtrecht in de gezondheidszorg blijkt dat voor het ontvankelijk verklaren van de Inspectie ter zake van de onderhavige klacht geen ruimte bestaat.
Het Tuchtcollege oordeelde destijds ook dat een dergelijke ontvankelijkheid van schending van te tweede tuchtnorm voor de toekomst de deur open zou zetten voor tuchtklachten (niet zozeer afkomstig van de Inspectie maar wel van andere klagers) over het privéhandelen van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, waarbij telkens weer onzekerheid zou bestaan welke gevallen wel en welke gevallen niet onder het bereik van het tuchtrecht vallen en vond dat onwenselijk.