Motorisch vaardige baby ook taalvaardiger als kleuter
ArrayVakblad Science zegt een verband te hebben gevonden tussen de mate waarin baby’s (tot 14 maanden)bewegingen van hun moeder oppikken en hun taalvaardigheid als kleuter. Kinderen uit kleuterklasjes vertonen een grote onderlinge variatie in taalvaardigheid. Sommige kleuters kunnen zich al aardig verstaanbaar maken, andere hebben een gebrekkig vocabularium. Psychologen zijn naarstig op zoek naar de oorsprong van deze verschillen, omdat ze hopen op die manier kinderen met een taalachterstand beter te kunnen begeleiden.
Een analyse van videobeelden van moeders die met hun baby’s bezig zijn, is gelinkt aan het taalvermogen van dezelfde kinderen eens ze vier jaar waren. Er werd vooral aandacht besteed aan doelgerichte bewegingen, zoals een kind dat bewust naar zijn bekertje wees. Sommige baby’s zijn sneller in het nabootsen van handelingen van hun moeder dan andere.De vergelijking toonde aan dat kinderen die als baby goed waren in het uitvoeren van handelingen, ook beter waren in het ontwikkelen van basistaalvaardigheden. Omgekeerd zou de ontwikkeling van taalvermogen al lang bezig zijn voor kinderen effectief in staat zijn begrijpbare zinnen te formuleren. Handelingen stellen en zinnen vormen hebben dus op zijn minst gedeeltelijk dezelfde basis.
De mondelinge taalvaardigheid van jonge kinderen ontwikkelt zich op een leeftijd tussen nul en zes jaar. Dit proces van taalverwerving verloopt spontaan, waarbij taalvaardigheid en denken elkaar wederzijds beïnvloeden. Zo kunnen woorden ontstaan als: â€mondenâ€, voor een kusje geven, of een uitdrukking als â€doe je hoofd eens open†(luister eens). Het proces vindt vanzelf plaats als er tegen kinderen wordt gepraat, als er wordt voorgelezen en als ze rijmpjes en versjes krijgen aangeboden. Een specifiek programma is hiervoor niet nodig.
In het basisonderwijs bestaat de mythe: hoe vroeger hoe beter. Daarom zet het kabinet in op voor- en vroegschoolse educatie (vve). Dit houdt in dat kinderen op jonge leeftijd meedoen aan educatieve programma’s, waarbij aanzetten tot leren lezen en schrijven een centrale rol krijgen toebedeeld. Vve gaat uit van de veronderstelling dat taalontwikkeling bij peuters en kleuters ongeveer hetzelfde is als leren lezen en schrijven. Deze gedacht berust echter op een misvatting. Kinderen kunnen pas aan het proces van lezen en schrijven beginnen wanneer ze op een leeftijd tussen de vijf en de zes jaar -in groep 3 dus- in hun denken een sprong maken naar een nieuwe vorm van denken: de operationele fase. Een essentieel kenmerk hiervan is het vermogen tot het gebruik van de reversibiliteit, het omkeerbaarheidsprincipe.
Een eenvoudige en algemeen bekende proef kan dit duidelijk maken. Geef een kind twee bekers van precies dezelfde vorm en vul ze op dezelfde manier. Vraag vervolgens aan het kind of er in beide bekers evenveel water zit. Zowel kinderen uit de preoperationele als uit de operationele denkfase zullen ja zeggen.
Nu wordt de ene beker leeggegoten in een hoge, smalle beker. Operationeel denkende kinderen zien in dat de inhoud hetzelfde is gebleven. Preoperationeel denkende kinderen -kleuters dus- niet. Zij geven aan dat de hoge beker het meeste water bevat. Net zo goed als zij vinden dat een auto die het eerste aankomt het snelst is, ongeacht de afgelegde afstand.
De nadruk op gecijferdheid en geletterdheid in de onderbouw van de basisschool sluit niet aan bij de denkpatronen van kleuters en gaat ten koste van het spontane taalleervermogen van kinderen. Het draagt ook niet bij aan het uiteindelijke leren lezen en schrijven. Wel doet het vaak afbreuk aan het zelfvertrouwen van kinderen, want je vraagt hun dingen te doen waarvoor ze nog niet klaar zijn.
Bron: Medinews & RuG