Tuchtcollege, Waarschuwing apotheker voor aanvullen praktijkvoorraad huisarts
ArrayVeel huisartsen schrijven achteraf een recept voor praktijkmateriaal na behandeling van een patient. Verbandmaterialen, toegediende geneesmiddelen tijdens het spreekuur worden zo achteraf door de apotheker verstrekt zodat de patient eerst niet naar de apotheek hoeft alvorens te worden behandeld.
Jarenlang gaf deze manier van werken geen problemen, echter door het eigen risico van de patient en het niet meer vergoeden van kleine hoeveelheden verbandmateriaal geeft dit nu in de praktijk moeilijkheden.
Verzekeraars vergoeden niet meer kleine hoeveelheden verbandmateriaal omdat dit niet ´chronisch gebruikt´ wordt. Daarnaast moeten patienten tot 150 euro, eigen risico, geneesmiddelen en verbandmateriaal zelf betalen, ze krijgen de factuur via de verzekering. Huisartsen krijgen jaarlijks een klein bedrag (CTG 2006, 2611 euro) die lang niet kostendekkend is. De huisarts moet dus via recepten, achteraf, zijn praktijk voorraad weer aanvullen.
In onderstaande casus stuurde de apotheker de patient een factuur van 11,38 over 2 zwachtels. De patient wilde niet betalen, in de eerste plaats omdat hij maar 1 zwachtel had gehad, en ten tweede omdat de patient geen klant van de apotheker was maar een behandelrelatie had met de huisarts, en daar dan ook een factuur van verwachtte.
De apotheker stuurde de patient terug naar de huisarts omtrent de hoeveelheid vermeld op het recept. Onjuist vond het collega, de apotheker had zelf na moeten gaan of de hoeveelheid niet op een fout berustte.
Over de gang van zaken van het achteraf terugbestellen van geneesmiddelen en verbandmateriaal was het tuchtcollege niet negatief: ´De … geschetste praktijk, waarbij de huisarts een voorraad heeft van veel verstrekte artikelen die hij aanvult door het uitschrijven van een recept op naam van een patiënt, is gebruikelijk. Deze praktijk is in beginsel in het belang van de patiënt, de huisarts, de apotheker en de ziektekostenverzekeraar en er is dan ook op zichzelf geen reden deze af te keuren.´
Verslag
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 24 januari 2008 naar aanleiding van de op 24 oktober 2006 ingekomen klacht
van
A, wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C, apotheker, werkzaam te D,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klager heeft een klaagschrift, voorzien van bijlagen ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift, voorzien van een bijlage ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd met bijlagen. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van het College van 7 december 2007, alwaar verweerder is verschenen. Tijdens deze zitting is tevens de klacht tegen verweerders medevennoot, bekend onder nummer 280/2007, behandeld. In die zaak wordt gelijktijdig met de onderhavige beslissing uitspraak gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is op 8 mei 2006 door zijn huisarts behandeld voor een kniekwetsuur. Bij deze behandeling is een (1) windsel om zijn rechterknie gewikkeld. Op 8 mei 2006 heeft de apotheek een recept ontvangen van de desbetreffende huisarts, om ten behoeve van klager twee (2) ideaalwindsels te leveren. Conform het recept verstuurde de apotheek aan klager een factuur met de vermelding 2 stuks Ideaal wd s bmp 5x10cm 1986 ten bedrage van € 11,38. Op 29 mei 2006 heeft klager de apotheek onder meer laten weten dat hij als medewerker van de Europese Commissie de kosten van gezondheidszorg bij zijn werkgeefster kan declareren, mits deze aan haar normen voldoen, en dat het aantal van de windsels onjuist was omdat hij maar één windsel had ontvangen van de huisarts. Bij brief van 31 mei 2006 heeft verweerder als waarnemend apotheker deze brief van klager beantwoord. Hierin stelt verweerder dat er volgens het recept twee windsels zijn uitgeschreven en dus in rekening zijn gebracht en verzoekt hij klager, indien hij van mening is dat er maar één windsel is gebruikt, contact op te nemen met zijn huisarts. Indien het recept niet correct is uitgeschreven neemt deze dan contact op met de apotheek en kan een en ander worden rechtgezet, aldus verweerder in die brief. Klager reageert hierop bij brief van 5 juni 2006, waarin hij stelt vooralsnog geen actie te ondernemen en de facturering van de huisarts af te wachten omdat hij naar zijn mening nimmer klant van de apotheek is geweest. Verweerder reageert vervolgens weer schriftelijk op deze brief. Hij legt daarin de procedure van facturering uit, te weten dat het hier vooraf door de apotheek aan de arts geleverde artikelen betreft, dat de arts direct kan handelen en de patiënt niet eerst bij de apotheek langs hoeft te gaan hetgeen erg omslachtig zou zijn, dat de apotheek achteraf een recept krijgt als de arts (zoals in dit geval) verband heeft gebruikt en de apotheek rechtstreeks bij de ziektekostenverzekeraar dan wel bij de patiënt zelf declareert. Tot slot vermeldt hij: “Discussie over onjuiste aantallen dient u met de arts te voeren”. Klager heeft hierop geen actie meer ondernomen. Op 14 oktober 2006 ontvangt klager vervolgens van een deurwaarder een brief waarin hij wordt gesommeerd de nog openstaande factuur van de apotheek te voldoen.
3. DE KLACHT
Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven het volgende:
1) Onjuiste wijze van factureren. Verweerder brengt aan de patiënt in rekening, zonder tussenkomst van de huisarts, het dubbele van hetgeen door de huisarts is gebruikt. Dit kan ertoe leiden dat verpakkingen die bestaan uit meerdere eenheden bij meerdere patiënten kunnen worden gebruikt en zo dubbel worden betaald door de zorgverzekeraar. Dit is een onwenselijke situatie.
2) Niet klantgerichte attitude. De afspraken tussen huisarts en apotheker zijn niet aan klager medegedeeld. Het is niet aan de patiënt om een miscommunicatie tussen huisarts en apotheker te herstellen.
4. HET VERWEER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan. De huisarts beschikt over een assortiment van de apotheek van veel door hem gebruikte middelen en over een noodkoffer, zodat hij direct bijvoorbeeld verband- of ontsmettingsmiddel kan gebruiken bij een patiënt – hetgeen deze een gang naar de apotheek en/of een tweede consult bij de huisarts kan besparen. De huisarts schrijft na verstrekking een imm (in manu medicus) recept uit aan de apotheek en het ligt niet op het terrein van laatstgenoemde te controleren wat daadwerkelijk is verstrekt. De apotheek vult dus gewoon de voorraad van de huisarts weer aan en schrijft een rekening uit voor de patiënt, of (veelal) diens zorgverzekeraar. Als er vragen zijn over het recept, moet de patiënt bij de huisarts zijn en niet bij de apotheker. Het zou een schending van de privacy van de patiënt zijn als verweerder dergelijke vragen zou stellen en in de praktijk wensen de huisartsen met wie verweerder te maken heeft dergelijke vragen ook niet te beantwoorden. Bovendien had hij hiervoor de toestemming van klager nodig. Soms worden door huisartsen meerdere patiënten bediend uit een meerstuksverpakking en wordt op naam van de laatste patiënt een recept uitgeschreven. Formeel gezien niet helemaal correct, maar zorgverzekeraars doen er niet moeilijk over omdat het voor hen zo ook wel voordelig is. Voor een patiënt kan het wellicht nadelig uitpakken in verband met zijn eigen risico, maar is het weer voordelig omdat hij zich een (tweede) bezoek aan de huisarts en/of de apotheek bespaart. Maar nogmaals, daarvoor moet klager bij de huisarts zijn en zich niet tot verweerder wenden. In het onderhavige geval heeft verweerder in het kader van deze procedure nog contact gehad met de huisarts over het aantal afgeleverde windsels. De huisarts deed vaak één windsel om en gaf een tweede mee ter vervanging, maar wist in het concrete geval niet meer of zij dat ook zo had gedaan. Aldus verweerder.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het eerste klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder heeft conform recept een factuur uitgeschreven met betrekking tot hetgeen de arts -naar verweerder mocht aannemen- heeft afgeleverd aan de patiënt uit de bij hem aanwezige voorraad. Terecht heeft verweerder opgemerkt dat hij zich aan het recept heeft te houden.
5.3
Bij de beoordeling van het tweede klachtonderdeel stelt het College het volgende voorop. De door verweerder geschetste praktijk, waarbij de huisarts een voorraad heeft van veel verstrekte artikelen die hij aanvult door het uitschrijven van een recept op naam van een patiënt, is gebruikelijk. Deze praktijk is in beginsel in het belang van de patiënt, de huisarts, de apotheker en de ziektekostenverzekeraar en er is dan ook op zichzelf geen reden deze af te keuren. Gelet echter op het feit dat een recept kosten voor de patiënt zelf kan meebrengen, bijvoorbeeld in verband met no-claim, eigen risico of omdat een middel niet wordt vergoed, dient een recept dan wel precies die hoeveelheid of aantallen te bevatten die daadwerkelijk zijn verstrekt. Bovendien stelt de geschetste praktijk eisen aan de informatieverstrekking aan de patiënt, aangezien de laatste verrast kan zijn door de ontvangst van een factuur van een apotheek waarmee hij -niet geheel ten onrechte- meent geen relatie te hebben. Dit is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de huisarts. In het onderhavige geval onttrekt zich het handelen van de huisarts aan de waarneming van het College omdat tegen haar geen klacht is ingediend.
5.4
De zojuist geschetste rol van de huisarts laat evenwel de verantwoordelijkheid van de apotheker onverlet. De apotheek heeft een factuur uitgeschreven aan klager en daarmee ontstond een relatie met klager. Deze bracht ook voor verweerder verplichtingen met zich, waaraan hij zich ten onrechte heeft onttrokken. Van een redelijk bekwaam apotheker mocht worden verwacht dat hij, gelet op de omstandigheid dat er een relatie was ontstaan met klager en deze een vraag had over de door de apotheek uitgeschreven factuur, in overleg met de huisarts had zorg gedragen voor beantwoording van de vraag over het aantal windsels en het probleem niet bij klager had gelaten. Hier komt bij dat artikel 29 van het -destijds geldende- Besluit uitoefening artsenijbereidkunst (BUA) de apotheker die in een hem aangeboden recept een vergissing vermoedt, de verplichting oplegt hiervan terstond kennis te geven aan degene die het recept voorschreef. De vraag van klager over het aantal windsels had bij verweerder een dergelijke vergissing moeten doen vermoeden en hij had dan ook de huisarts hiervan in kennis moeten stellen. Het feit dat in het kader van de bestaande praktijk tussen hem en de huisarts de aflevering reeds had plaatsgevonden doet hieraan niet af. Mocht de huisarts, zoals verweerder in algemene bewoordingen heeft aangevoerd, hierop niet reageren dan is het probleem in elk geval door de apotheker neergelegd bij de huisarts. Zeker gelet op deze wettelijke basis behoefde verweerder niet de toestemming van klager, daargelaten de vraag in hoeverre er sprake zou zijn van een verdere schending van de privacy dan reeds noodzakelijkerwijs plaatsvindt als een arts via een recept aan de apotheek laat weten welke medicatie of middelen een patiënt nodig heeft. Bovendien kan dit verweer alleen al daarom niet opgaan omdat verweerder niet daadwerkelijk toestemming aan klager heeft gevraagd en komt dit verweer voorts in een vreemd licht te staan indien acht wordt geslagen op de mededeling van verweerder dat hij in het kader van deze tuchtprocedure alsnog, zonder toestemming van klager, contact heeft gezocht met de huisarts in kwestie over wat er was afgeleverd en deze zoveel als toen nog mogelijk was heeft gereageerd.
Het tweede klachtonderdeel is dus in bovengenoemde zin gegrond.
5.5
Bij de vraag wat de consequentie moet zijn voor verweerder van de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht betrekt het College dat verweerder in elke stand van deze procedure ervan heeft blijk gegeven het onjuiste van zijn handelwijze niet in te zien, heeft aangegeven in voorkomende gevallen weer zo te zullen handelen en in feite klager heeft neergezet als een querulant die kennelijk niets beters heeft te doen. Gelet hierop kan deze klacht, al is het directe belang (ook volgens klager zelf) zeer gering, niet zonder maatregel worden afgedaan, waarbij evenwel de maatregel van waarschuwing volstaat. Tevens zal om redenen, aan het algemeen belang ontleend, op de hieronder te noemen wijze de publicatie van deze beslissing worden gelast.
6. DE BESLISSING
Het College:
– waarschuwt verweerder!
– bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk zal zijn geworden geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Pharmaceutisch Weekblad’, ‘Huisarts in praktijk’, ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, en C. Hekket, B. Veen en Y.M.G. van Remmerden-Gleis, leden-apothekers, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2008 door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.