Diagnosticeren op afstand
ArrayGeldt de NIP-beroepscode ook voor forensisch psychologen?
Prof. dr. Corine de Ruiter, hoogleraar Forensische psychologie aan de Universiteit Maastricht, heeft tijdens een rechtszaak verklaard dat bepaalde betrokkenen schizofreen en psychopathisch zouden zijn, zónder deze mensen zelf ooit gezien of onderzocht te hebben. Deze gang van zaken wordt besproken in de Tuchtrecht-rubriek van het nieuwe nummer van De Psycholoog, het vaktijdschrift van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Henk Geertsema, voorzitter van de NIP-bestuurscommissie Ethische Zaken, bespreekt deze gang van zaken in de Tuchtrecht-rubriek van het nieuwe nummer van De Psycholoog, het vaktijdschrift van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP).
Geertsema stelt dat De Ruiter terecht is berispt door het College van Toezicht: ook forensisch psychologen dienen zich aan de NIP-beroepscode te houden, die een diagnose op afstand niet toestaat. De hooggeleerde echtspsychologen Harald Merckelbach en Peter van Koppen doen in een reactie Geertsema’s betoog af als ‘ethische babbels’ en trekken fel van leer tegen zijn stellingname: ‘Het College en haar spreekbuis Geertsema zetten de deur wagenwijd open voor strafexercities tegen onwelgevallige deskundigen’.
Op zijn beurt reageert Geertsema op dit verwijt: ‘De beroepscode verdient een serieuzere lezing.’
Ook in het juninummer van De Psycholoog:
Belangenverstrengeling in effectonderzoek
In de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut staan erkende effectieve interventies voor hulp bij problemen met opgroeien en opvoeden beschreven. Maar in hoeverre zijn deze erkenningen gebaseerd op onafhankelijk effectonderzoek?. Lars de Winter, Anne-Maria Verhagen en Ferry Goossens van het Trimbos-instituut) zijn dat nagegaan voor de databank Effectieve Jeugdinterventies. Ook zijn ze nagegaan in hoeverre potentiële belangenverstrengelingen vermeld staan. ‘In slechts 16% van de onderzoekartikelen waren alle auteurs volledig onafhankelijk. Dat wil zeggen dat ze niet de interventie ontwikkeld hadden, noch een collega waren van de interventie-ontwikkelaar, noch werkten voor de organisatie met een licentie of patent op de interventie. Dat is een opmerkelijk laag percentage, in het bijzonder omdat deze potentiële belangenverstrengeling slechts zelden (correct) stond beschreven in een conflict of interest statement.’ Namens het Nederlands Jeugdinstituut reageert Machteld Zwikker.