
Arrest Hoge Raad inzake Participatiewet en zorgbehoefte samenwonenden
ArrayIn de verzamelbrief d.d. 31 maart 2017 werd de Tweede Kamer geinformeerd over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 december 2016 inzake de ongelijke behandeling in de Participatiewet van samenwonenden bij zorgbehoefte (artikel 2, tweede lid, sub a Participatiewet) én het door de betreffende gemeente ingestelde beroep in cassatie (artikel 80 van de Participatiewet) tegen deze CRvB uitspraak bij de Hoge Raad der Nederlanden (HR). In verband met het cassatieberoep is de genoemde uitspraak van de CRvB opgeschort, totdat de HR hierop een beslissing heeft genomen.
Inmiddels heeft de Hoge Raad op 8 december 2017 hierover een arrest gewezen. Dit arrest vindt u hier. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen rechtvaardiging is voor een verschillende behandeling van het recht op bijstand van samenwonende broers en zussen en andere ongehuwd samenwonenden indien één van hen zorgbehoevend is. Het is – aldus de Hoge Raad – nu eerst aan de wetgever om dit thans in de Participatiewet bestaande onderscheid op te heffen. Voor ingrijpen van de rechter kan volgens de Hoge Raad overigens wel aanleiding bestaan indien de wetgever nalaat zelf een regeling te treffen die deze discriminatie opheft.
Op grond van de HR-uitspraak ben ik derhalve gehouden een regeling te treffen die de huidige discriminatie in het betreffende artikel opheft. Daartoe moet de Participatiewet worden aangepast. In afwachting hiervan betekent dit, dat – conform de eerdere inhoudelijke informatie in de verzamelbrief van 31 maart 2017 – de gemeenten vooralsnog gehouden blijven uitvoering te geven aan de huidige wettelijke regeling en dus alléén tweedegraads bloedverwanten, die een gezamenlijke huishouding voeren én voldoen aan het criterium van ‘zorgbehoefte’, uit kunnen zonderen van de gehuwden norm.
In dit kader is het van belang dat naar vaste rechtspraak als ‘zorgbehoeftige’ wordt aangemerkt de persoon van wie is vastgesteld dat hij vanwege ziekte of een stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard in aanmerking komt voor een opname in een AWBZ-inrichting (thans: Wlz-inrichting). Bovendien is van zorgbehoefte sprake als de persoon die vanwege ziekte of een stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard, duurzaam is aangewezen op dagelijkse hulp bij alle of de meeste algemene dagelijkse levensverrichtingen, of is aangewezen op constant toezicht teneinde mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen te voorkomen.
Bron: Rijksoverheid