Brief Nationale ombudsman aangaande het rapport ‘geen zicht op zorg’

Array

Het rapport “Geen zicht op zorg” is een waardevol rapport; het laat zien wat de gevolgen zijn voor burgers die te laat een besluit ontvangen terwijl ze zorg nodig hebben en daarvan in hoge mate afhankelijk zijn. Met de Nationale ombudsman verschil ik niet van mening dat afhandeling van bezwaarschriften binnen de wettelijke termijn moet gebeuren. Ik onderschrijf vanzelfsprekend zijn standpunt dat de overheid zich ten opzichte van zijn burgers zorgvuldig dient te gedragen. Tijdig besluiten is daarvan onderdeel en komt de kwaliteit van een besluit ten goede.

Het genoemde rapport dateert van oktober 2006 en heeft betrekking op het jaar 2005. De analyse en conclusies over de achterstanden in het jaar 2005 worden door alle betrokken organisaties (VWS, CvZ en CIZ) gedeeld. In mijn brief van 2 maart 2007 aan de Nationale ombudsman heb ik dit ook aan hem laten weten. Ook heb ik hem toen laten weten dat zijn rapport mede aanleiding is geweest om hieruit lessen te trekken. Er zijn direct extra maatregelen getroffen om de procedure rond de afhandeling van bezwaarschriften te bespoedigen en te verbeteren. De resultaten daarvan zijn duidelijk zichtbaar. De gemiddelde doorlooptijden voor de afhandeling van bezwaarschriften is gedaald van gemiddeld 19 weken in januari 2007 naar 14 weken in het vierde kwartaal van 2007. Kortom, mede door het rapport van de Nationale ombudsman zijn forse slagen vooruit gemaakt. Het CIZ en het CvZ zullen hun inspanningen er op richten de afhandeltermijn van bezwaarschriften verder naar beneden te brengen. Ik van mijn kant zal daarop vanzelfsprekend ten nauwste toezien.

Belangrijk in dit verband is bovendien ook om vast te kunnen stellen dat het absolute aantal bezwaarschriften in 2007 met 30% verminderd is ten opzichte van 2006. Niet alleen mag daaruit worden geconcludeerd dat kennelijk bij een stijgend aantal indicaties meer mensen zich kunnen vinden in de uitkomsten van de indicatiestelling door het CIZ, maar draagt dit ook bij aan een snellere doorlooptijd in de afhandeling van de wel ingediende bezwaarschriften.

Deze positieve ontwikkeling is voor mij overigens geen reden om genoegzaam achterover te leunen, integendeel. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 mei 2007 (TK 2006-2007, 30800 XVI, nr. 145) heb ik laten weten dat ik in het kader van de vereenvoudiging van de indicatiestelling wil bezien of het mogelijk is de doorlooptijden in de bezwaar- en beroepsfase verder in te korten. Ik ben daarover in gesprek met het CIZ en het CvZ en zal u over de uitkomsten daarvan en mijn beleidsconclusie informeren.

Uit het voorgaande moge u duidelijk geworden zijn dat ik en het CIZ en het CvZ kostbare lessen uit het verleden hebben willen trekken, daartoe mede gestimuleerd door de rapportage van de Nationale ombudsman.

In zijn rapport doet de Nationale ombudsman de aanbeveling burgers financieel te compenseren indien een besluit te laat wordt genomen en burgers daardoor hun beroep op zorg met terugwerkende kracht niet meer kunnen effectueren. Ik ben van mening dat er voor de burger in ons rechtssysteem voldoende mogelijkheden openstaan om toch een beslissing te krijgen. Ik wijs hierbij op de mogelijkheid voor de burger om in voorkomend geval (er dient sprake te zijn van een spoedeisend belang) op grond van de Algemene wet bestuursrecht tegelijkertijd met het indienen van het bezwaarschrift een verzoek om voorlopige voorziening te vragen aan de rechtbank, sector bestuursrecht. Daarnaast wijs ik op de maatregel, zoals geïnitieerd door het initiatief wetsvoorstel vanuit uw Kamer door de oud-leden Wolfsen en Luchtenveld. Wanneer de overheid niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn een beslissing neemt, moet zij vanaf uiterlijk 1 januari 2010 zonder rechterlijke tussenkomst een dwangsom betalen. Met de nieuwe wet is het straks voor burgers ook mogelijk direct beroep bij de rechtbank in te stellen als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, waar nu nog eerst bezwaar bij het desbetreffende bestuursorgaan moet worden ingediend. Ook deze extra rechtsmiddelen voor de burger zullen mij, het CIZ en het CvZ, voor zover we dat nog niet waren, in de toekomst extra scherp houden.

De Nationale ombudsman heeft zowel mij als het CvZ en het CIZ gevraagd om mee te werken aan een project over het herstellen van de geschonden relatie tussen burger en overheid. Het betreft dan specifiek die burger die in de periode waarop de rapportage van de Nationale ombudsman betrekking heeft, het jaar 2005, te lang op een besluit op zijn bezwaarschrift heeft moeten wachten. Dit met als doelstelling geschonden vertrouwen te herstellen. Ik stond en sta daar op zichzelf positief tegenover. Waar het vertrouwen tussen burger en overheid hersteld kan worden, behoort dat zeker te gebeuren. In de contacten met de Nationale ombudsman is dit standpunt ook altijd gecommuniceerd. De conclusie van de Nationale ombudsman dat er bij de betrokken instanties te weinig animo aanwezig zou zijn om mee te werken, berust dan ook op een misverstand. Over de wijze waarop het project vorm en inhoud zou moeten krijgen, bestond wel verschil van mening. De voorstellen, zoals die op verzoek van de Nationale ombudsman door mij, het CIZ en het CvZ zijn gedaan voor de opzet van het onderzoek, moesten er toe leiden dat de uitkomsten van het onderzoek niet alleen goed onderbouwd waren, maar vooral dat daarop het toekomstig beleid kon worden gebaseerd. Daarnaast vond ik dat de uitkomsten van het onderzoek mede bruikbaar moesten zijn om lering te trekken over hoe we nadelige effecten van uitvoering voor de burger in de toekomst zoveel mogelijk kunnen voorkomen. Voorkomen is immers beter dan genezen. Ik concludeer dat de Nationale ombudsman mijn voorstellen niet heeft overgenomen en vervolgens de conclusie heeft getrokken dat er weinig animo zou zijn voor medewerking.

Zoals gezegd, achterom kijken is belangrijk, maar dan wel met de bedoeling om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.

Voor zowel het CvZ, het CIZ als mijn ministerie geldt dat de relatie tussen overheid en burger voortdurende aandacht heeft. Juist in die situatie waarin burgers zorg nodig hebben en daarvan afhankelijk zijn. De inspanningen van mij, het CIZ en het CvZ zijn er op gericht zodanig te handelen dat herstel van de relatie niet aan de orde behoeft te komen. De burger moet tijdig, en tenminste binnen de daarvoor wettelijk gestelde termijnen, weten waar hij aan toe is. Ik zal dat in mijn contacten met de betreffende colleges ook steeds benadrukken.

Recente artikelen