Bescherming tegen toxische stoffen kan steeds preciezer

Array

Blootstelling aan chemische stoffen kan de gezondheid schaden. Soms blijkt dat rechtstreeks uit onderzoek onder groepen mensen. Vaak echter ontbreken zulke epidemiologische gegevens en moet men risico’s schatten op basis van onderzoek met proefdieren. Daarmee verschijnen diverse onzekerheden ten tonele. In hoeverre komen proefdieren qua gevoeligheid overeen met mensen? In hoeverre lijken mensen onderling in dat opzicht op elkaar? In hoeverre sluiten dierexperimentele en in de praktijk optredende blootstellingspatronen bij elkaar aan? In een vandaag uitgebracht advies aan de bewindslieden van VROM en SZW, dat de afsluiting vormt van een reeks adviezen over wetenschappelijke ontwikkelingen in de toxicologie, bespreekt de Gezondheidsraad een scala aan nieuwe methodieken waarmee de zojuist bedoelde onzekerheden nauwkeuriger in kaart gebracht kunnen worden.


Een centraal element bij de bescherming tegen toxische stoffen is de zogeheten
gezondheidskundige advieswaarde. De redelijke verwachting is dat blootstelling aan
concentraties gelijk aan of kleiner dan die advieswaarde, ook gedurende langere tijd, de
gezondheid van een blootgestelde en diens nakomelingen niet zal schaden. Om zo’n
advieswaarde te kunnen bepalen, moet men doorgaans verschillen tussen proefdiersoort
en mens, verschillen in gevoeligheid tussen mensen en onvolkomenheden in de
onderzoeksgegevens in rekening brengen. Sinds ruim een halve eeuw gebeurt dat door
het toepassen van zogenoemde onzekerheidsfactoren. Vaak worden standaardwaarden
voor deze factoren gebruikt, bijvoorbeeld 2 of 10, al naar gelang het type onzekerheid.
Wetenschappelijke ontwikkelingen in de toxicologie maken echter steeds vaker
stofspecifieke schattingen mogelijk. Diverse moleculaire analysetechnieken,
celcultuurtechnieken en computersimulatiemodellen bieden een toenemend inzicht in
de opname, verdeling, omzetting en uitscheiding van stoffen en in de wijze waarop
daarbij een schadelijke interactie met organismen kan optreden. Kwalitatieve en
kwantitatieve verschillen tussen proefdier en mens kunnen daardoor per stof
nauwkeuriger worden bepaald.


Ook in de epidemiologie doen zich ontwikkelingen voor die de zeggingskracht van de
gegevens kunnen vergroten. Daartoe behoren onder meer statistische analysetechnieken
om gegevens uit verschillende onderzoeken te combineren. Een onzekerheidsfactor
voor het compenseren van tekortkomingen in de gegevens kan dan kleiner of zelfs
overbodig worden.
Nog weer een andere ontwikkeling is de opkomst van probabilistische methodieken.
Het probleem bij standaard onzekerheidsfactoren is namelijk dat men niet weet hoe
conservatief of veilig de gekozen waarden zijn. De probabilistische aanpak richt zich
op dat probleem door te expliciteren welke mate van bescherming bij bepaalde keuzes
geboden wordt.
Volgens het advies is internationale harmonisatie van procedures ter bepaling van
onzekerheidsfactoren van groot belang. Even belangrijk blijft het oordeel van
deskundigen. Een adequate beoordeling van het geheel aan gegevens vraagt om een
inbreng van deskundigen met verschillende specialisaties en om een systematische en
transparante werkwijze.
Samenstelling commissie:
• dr. R.A. Woutersen, toxicoloog/patholoog, TNO Kwaliteit van Leven, Zeist; buitengewoon hoogleraar
translationele toxicologie, Wageningen Universiteit en Researchcentrum, voorzitter • prof. dr. R. Bal,
wetenschapssocioloog, hoogleraar bestuur en beleid van de gezondheidszorg, ErasmusMC, Rotterdam
• dr. W.F.J.P.M ten Berge, toxicoloog, voormalig medewerker DSM, Heerlen • dr. B.J. Blaauboer,
toxicoloog, hoogleraar alternatieven voor dierproeven in de toxicologische risicobeoordeling, Institute for
Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht • ir. P.M.J. Bos, toxicoloog, Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu, Bilthoven • prof. dr. V.J. Feron, emeritus hoogleraar biologische toxicologie,
Universiteit Utrecht • dr. W.R.F. Notten, toxicoloog/gezondheidswetenschapper, directeur instituut beleid
en management in de gezondheidszorg, ErasmusMC, Rotterdam • dr. ir. M.N. Pieters, risicobeoordelaar,
sectordirecteur volksgezondheid, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven • dr. G.M.H.
Swaen, epidemioloog, Dow Chemicals Benelux, Terneuzen • prof. dr. A.L.M. Verbeek, arts-epidemioloog,
hoogleraar klinische epidemiologie, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen • dr. J.A. van
Zorge, oud medewerker ministerie van VROM, Den Haag, adviseur • drs. E.J. Schoten, Gezondheidsraad,
Den Haag, secretaris


De publicatie ‘Onzekerheidsfactoren bij risicobeoordeling’ (nr. 2008/13) is te
downloaden van www.gr.nl en in een papieren versie op te vragen bij het secretariaat
van de Gezondheidsraad,

Samenvatting | PDF |


Bron:GR

Recente artikelen